Marry & GO

14: Marry & GO

 

Het gebeurde niet vaak, maar af en toe mochten we op vrijdagmiddag eerder weg. Op zo’n middag vond ik het fijn om de lange weg naar huis te nemen. Dan stopte ik even bij het bedrijventerrein, en parkeerde mijn auto voor het hek van het leegstaande gebouw. Daar ging ik dan mijn loopbaan zitten overdenken, terwijl ik verlangend naar het lege gebouw keek, en dacht aan alle potentie die het had. Het was er al jaren donker, en dat vond ik eeuwig zonde. Al jaren fantaseerde ik dat ik op een dag een geniale ingeving zou krijgen, en dat ik, achter dat grote ijzeren hek, mijn dromen waar zou maken. Het was dat ik niet de creatieve genen van mijn familie had geërfd, want aan de financiële middelen ontbrak het me in ieder geval niet.
Maar ja, bedacht ik me, al dat dromen had ook eigenlijk maar weinig zin. Ik moest realistisch blijven. Grotendeels had ik me er heus wel bij neergelegd, dat ik nu eenmaal niet was voorbestemd om door te breken met een groots en vernieuwend idee. Nee, dat was gewoon niet voor mij weggelegd. Zuchtend starte ik de auto en reed ik naar huis.

Mijn vrouw merkte dat ik wat zwaarmoedig was toen ik thuis kwam. Ze ging achter me staan en masseerde mijn schouders. Haar handen stonken naar verf.
“Je gaat toch geen verf aan mijn pak smeren, hè?”
“Nou zeg, ik zal nog eens wat aardigs voor je doen!” zei ze verontwaardigd. Ze liet me los en ze liep de woonkamer uit, richting haar atelier.
“Ja, ga maar weer lekker verder tekenen!” riep ik haar na. Ze haatte het als ik het ‘tekenen’ noemde. Als je verf gebruikt, is het schilderen. Ja ja, het zal wel. Al dat artistieke gewauwel.
Nee, oké. Als ik er eerlijk over nadacht, kon ik het soms gewoon niet zo goed hebben. Zij was altijd met van alles in de weer. Haar galerie, haar knutselclubje – wat ik ook niet zo mocht noemen – en weet ik veel wat ze allemaal uitvoerde. Buiten dat leidde ze gewoon een spannend bestaan. En wat deed ik? Werken, en als ik thuis kwam plofte ik voor de tv. Heel enerverend.
Ineens kreeg ik een idee. Ik liep achter haar aan.
“Schat?”
Ze keek een beetje verbaasd toen ik binnenkwam, want ik zette nooit één voet over de drempel van haar werkkamer. “Ja?”
“Heb je nog een schildersbok over?” Ik had heel bewust niet het woord ‘tekening’ in de mond genomen, om haar niet te irriteren.
“Een ezel bedoel je? Hoezo?” lachte ze.
“Ik zat erover te denken om ook een te- eh, schilderij te maken.”
Ze grijnsde ingehouden. “Dat eh… dat kan. Tuurlijk, waarom niet?”
Ze legde een kartonnen plaat neer op haar tweede ezel, met daarop een groot blad papier. Ze werkte zelf altijd op zo’n dik geval, maar ze vond het vast zonde om die aan mij te verspillen, want ze verwachtte waarschijnlijk niet heel veel van mijn schilderkunsten.
“Wat zal ik schilderen?” Ik vond het weer eens erg lastig om op een idee te komen.
Ze keek niet op van haar werk en zuchtte alleen maar: “Ja, dát moet je zelf verzinnen.”
Toen ik een tijdje had staan staren naar mijn lege vel, besloot ze me te hulp te schieten.
“Wat ik altijd doe als ik het even niet weet, is een rondje door het huis lopen, een paar voorwerpen kiezen, en daarvan een combinatie maken in je hoofd. Vaak verzin je dan vanzelf wel wat het éigenlijk moet zijn.”
Ze liet me een prachtig schilderij zien van een boom, met daarin een boomhut waarin de bosdieren een concert gaven. Onder de boom liep een rivier, waaruit alle vissen, kreeften en schildpadden langs de kant waren gestopt om te luisteren. Er was zoveel op te zien, zoveel detail, en dat kleurgebruik.
“Ik had oorspronkelijk ook  even geen idee, dus ik liep een rondje en ik zag een klok en een koptelefoon. Zodoende”, verklaarde ze. Hoe ze van een klok en een koptelefoon hierbij kwam, dat zag ik niet meteen, maar goed. Misschien kwam ik ook wel op iets geniaals uit wat zíj niet kon volgen.
Ik koos voor de bank en een plant. Een bank waar een plant uit groeide. Hoe kwam ik erop? Bizar, toch?
Eens even kijken. Groen, daar zou ik vast veel van nodig hebben. Ik opende de tube en spoot er een flinke kwak van op mijn palet. De tube was alweer halfleeg. Hmm, en wat bruin. Oranje. Lichtblauw.
“JEZUS! Wat doe je nou, idioot?” riep ze uit toen ze mijn palet zag.
“Het zijn ook wel heel kleine tubetjes, hoor…” klaagde ik.
“Ga je een hele muur schilderen, ofzo –“
“Nou nee, ik wilde eigenlijk klein beginnen, maar –“
“Weet je hoe duur die krengen zijn? Je hebt echt maar een klein beetje nodig!”
“Ik haal wel nieuwe morgen, goed?”
Daar kon ze niet zoveel tegenin brengen. Zwijgend stonden we een poosje naast elkaar te schilderen. Ik had gehoopt dat als ik eenmaal bezig was, de creatieve denker in mij wakker zou worden en dat er dan vanzelf ook allemaal ideeën zouden komen opborrelen over wat ik met het gebouw kon doen, maar dat bleef uit. Het schilderen lukte eigenlijk ook van geen kant. De plek waar de plant uit de bank groeide was een soort donkere vlek geworden en ik probeerde mijn fout te herstellen door er steeds meer verf op te smeren, maar ik maakte het alleen maar erger.
Mijn vrouw was ook niet erg spraakzaam, en hoewel ze het vast wilde aanmoedigen dat ik mijn creatieve zelf probeerde te ontdekken, toch had ze het denk ik liever niet zo dicht in de buurt. Dit was háár terrein. Ik legde mijn penceel neer, gaf haar een kus op de wang en liep terug naar de woonkamer.

Een paar vrijdagen daarop later reed ik het bedrijventerrein weer op en parkeerde mijn auto zoals altijd bij het hek. Hè, zat ik wel goed? Was ik niet verkeerd gereden? Ik moest na twee keer om me heen kijken concluderen dat ik toch echt voor het juiste hek stond. Het enorme ‘VERKOCHT’ bord keek me gemeen grijnzend aan. Één of andere pretentieuze, innovatieve lul was me voor geweest! Waarom had ik het niet gewoon gekocht? Het leven was ook zo oneerlijk! Met een zware steen in mijn maag reed ik naar huis.

Mijn vrouw merkte dat ik wat zwaarmoedig was toen ik thuis kwam. Ze ging achter me staan en masseerde mijn schouders terwijl ik mijn laptop opstarte. Haar handen stonken naar lijm, maar mijn pak kon me op dit moment niet genoeg schelen. Driftig begon ik te zoeken.
“Eduardo”, gromde ik verbitterd. De handen op mijn schouders verstijfden.
Hoe kon het ook eigenlijk anders? De meest pretentieuze, innovatieve lul van allemaal bleek het meesterbrein achter de operatie te zijn. We kenden elkaar van de middelbare school. Toen al was duidelijk dat hij iets belangrijks zou gaan doen, en dat mijn rechtlijnige, voorspelbare toekomst zou verbleken naast die van hem, die zou sprankelen van avontuur en overwachtheid. Dat nu juist híj mijn droomterrein voor mijn neus had weggekaapt omdat hij toevallig wél een briljante ingeving had gehad, was natuurlijk een enorme klap. Het zou trouwens niet de eerste keer zijn. Ik was misschien niet bijster creatief, maar ambitie had ik zeker, daarom zag ik wel steeds van dichtbij alle kansen aan mijn neus voorbij gaan, terwijl ik alleen maar schaapachtig kon toekijken. Zoals die ene keer dat we beiden om de titel van klassenburgenmeester hadden gestreden. Ik hoef natuurlijk niet te vertellen wat de uitkomst was. Mijn traditionele recht-door-zee aanpak was natuurlijk niet genoeg. Het moest vernieuwend. Cultureel. Diepgaand. Ja, dan moest je bij Eduardo zijn. Eduardo, de veelbelovende student.
Ik las dat het plan voor het terrein was om er een Drive-Trough Wedding Chapel van te maken. Waarom had ik daar verdorie niet aan gedacht? Het lag zo voor de hand! Trouwen hoorde toch net zo’n simpele beslissing te zijn als een hamburger bestellen? Iedereen deed altijd zo moeilijk. Waar was de spontaniteit gebleven? Even een trouwerijtje langs de weg? Dat was toch juist de essentie van romantiek? Zo simpel, maar zo efficient. Het kon niet anders dan dat dit een hit zou worden. Het moest wel, met die perfecte plek. Het was super centraal gelegen, en binnen een minuut rijden zat je op de snelweg, mocht je er meteen een huwelijksreisje achteraan willen gooien.
Mijn vrouw ging verder met haar massage. “Wel een heel goed idee, vind je ook niet? Zo romantisch!” zwijmelde mijn vrouw. Ja, vergeleken met onze bruiloft, een traditionele kerkreceptie, was dit wel even een stuk spannender, dacht ik zuur. Die Eduardo weer.
Ik sloeg nijdig haar handen weg. “Ja, was je nou toch maar met Eduardo geëindigd, hè?”
We hadden het er eigenlijk nooit over gehad, dus ik had geen idee of zij wist dat ik op de hoogte was van hun vroegere relatie. Het was misschien een jaar of twintig geleden, maar het zat me nog steeds dwars. Als het om Eduardo ging, veranderde ik gewoon weer in een onzekere puber. Naast hem was ik gewoon niet zo opwindend. Eduardo had haar bijvoorbeeld meegenomen op wereldreis, wist ik van horen zeggen. Ik was meer een fijn geregelde all-inclusive-kinda-guy.
“Ach, dat was toch een grapje!”, probeerde ze de situatie te redden. “Stel je voor dat je zo trouwt! Zo ordinair! Kun je daarna lekker door naar de MC Drive!” Het had geen zin. Ik had gehoord hoe verlangend ze had geklonken over Eduardo’s idee.
“Laat nou maar”, mopperde ik. “Je hebt gewoon de verkeerde keus gemaakt. Hij past zoveel beter bij je. Hij heeft altijd goede ideeën. Hij is spannend, opwindend. Kunstzinnig. Als hij je partner was geweest hadden jullie in een hippe loft gewoond, met een enorm atelier van jullie samen. Dan hadden jullie samen de mooiste dingen verzonnen om te schilderen. En wat doe ik? Ik verspil alleen maar je dure verf als ik eens iets probeer!”
Ze had een paar keer geprobeerd ertussen te komen, maar dat had ik niet toegelaten. Toen ik eindelijk uitgeraasd was zei ze zachtjes: “Die dingen vind ik toch helemaal niet belangrijk, lieverd. Ik ben toch met jóu?”
Maar waaróm, dat zei ze er niet bij. Er was vast niet zoveel te verzinnen. Ja, oké. Ik was stabiel.

Een jaar later gingen ze dan eindelijk open. Ik had het proces belangstellend gevolgd, en was regelmatig langsgereden om te zien hoe het met de verbouwing ging. Vanuit mijn auto had ik toegekeken hoe Eduardo de bouwvakkers vriendelijk doch dringend bevelen gaf. Voor de show had hij ook een oranje hesje aangetrokken en hij vond het ook niet erg om hier en daar drie korrels zand te verplaatsen met een échte schep. Het was toch ook zo’n gewone man! Gewoon net zoals jij en ik!
Mijn vrouw vond het ongezond hoeveel ik me er mee bezig hield, maar ik kon niet anders. Al die jaren lang had ik me echt niet druk gemaakt om hun verleden, maar dan gebeurt er één klein ding wat alles oprakelt. Nou ja, klein? Het was één van de grote dingen waar ik houvast aan had. Het terrein stond in directe verbinding met mijn hoop en dromen voor de toekomst. Dat uitgerekend Eduardo dat nu overhoop had gegooid, verklaarde toch best waarom ik meteen niet meer zeker was over de andere grote houvast in mijn leven, mijn vrouw?

Vanaf de eerste openingsdag, waarop trouwens al drie stelletjes zich officieel hadden laten verbinden, ging ik regelmatig langs om te kijken hoe het ervoor stond. De rijen voor de intercom werden steeds langer. Ik besloot dat ik moest uitvinden hoe het precies in zijn werk ging. Om Eduardo beter te begrijpen, om op zijn manier van denken te komen.
Ik probeerde telefonisch een afspraak met Marry & Go te maken, maar dat ging tegen de principes van de Drive-Trough in. Ze konden wel een bestelling klaarzetten, zeiden ze schappelijk, alsof ze me een enorme dienst bewezen, maar daar had ik niets aan. Ik was immers al getrouwd.
Ik had al eens geprobeerd om er in mijn eentje doorheen te rijden, maar toen werd ik weggestuurd. Het was een heel gedoe om er weer uit te komen, want ze konden me écht niet door laten rijden in mijn eentje, en achter me was er alweer een rij nieuwe gelukkige stelletjes in auto’s aangesloten. De hele rij moest achteruit rijden en ze maakten allemaal nét niet genoeg ruimte. Terwijl ik me een uitweg probeerde te banen werd ik van alle kanten uitgejuwd en uitgelachen. “Wil je soms met jezelf trouwen?!” “Fijne huwelijksnacht MET JE HAND!” “Forever alone!”, enzovoorts.

Hoe ging ik er ooit achter komen, achter het geheim van de Marry & Go? Ik vroeg aan mijn vrouw of ze wilde scheiden en opnieuw trouwen, maar ze weigerde. Kon ze me niet eens helpen met dit kleine dingetje? Ze dacht natuurlijk dat het weer met mijn onzekerheid te maken had.
“Ik was echt tevreden met onze gewone bruiloft hoor! Maak je nu geen zorgen, het was een van de mooiste dagen van mijn leven!”
Alsof het me daarom ging. Dit was veel groter dan ons.

Het enige wat op dat moment mogelijk was om informatie te winnen, was om een pasgetrouwd stel aan te spreken wat net de drive-trough uit kwam gereden.
“Mag ik eerst het gelukkig getrouwde stel feliciteren?” zei ik plechtig. De helft van de zin hoorden ze niet, maar ze draaiden het raampje naar beneden. Lichtelijk geïrriteerd, maar toch geinteresseerd in wat ik te zeggen had. Wie weet had ik wel een cadeau.
“Ja, dank je wel, hoor”, zei de vrouw verveeld.  De man naast haar was duidelijk verbluft dat hij zoveel geluk had gehad, maar ook angstig dat het geluk zo weer van hem afgepakt kon worden omdat hij dacht dat hij het niet waard was.
“Hoe heeft u uw bruiloft ervaren, als ik zo brutaal mag zijn?” vroeg ik. “Was het zoals je je altijd al had voorgesteld? Als klein meisje, wanneer je droomde over je droomprins?”
De bruid zag er vermoeid uit. “Je ziet toch hoe gelukkig ik ben? Ik bedoel, natuurlijk was dit waar ik altijd van had gedroomd. Even een bruiloft langs de weg, alsof ik een hamburger bestel. Romantischer kan het niet, toch? Waar gaat het toch heen met mijn leven…”
De bruidegom leek wel doof te zijn voor wat ze allemaal zei. Hij had geen idee dat het de bruid allemaal niets kon schelen, en dat er net zo goed een ander op zijn plek had kunnen zitten. Zo verblind was hij.
“Dus, hoe gaat de drive-in wedding chappel er aan toe?”
“Moet ik nou echt de verrassing voor je vergallen?” riep het vrouwtje uit. “Het gaat om de spontaniteit. Dat maakte de hele bruiloft zoals hij was… onvergetelijk.” Het sarcasme droop ervanaf, en ze leek veel moeite te hebben het uit haar strot te krijgen, alsof ze er op geoefend was. Niet erg spontaan.
“Zijn er nog verbeterpunten?” vroeg ik belangstellend. “We proberen de ervaring voor iedereen zo goed mogelijk te laten verlopen, dus als jullie nog wat opbouwende kritiek hebben?”
“Ja”, trok de heer voor het eerst zijn mond open. “We vonden het een beetje ouderwets, met de papieren enzo – toch schat?” Hij keek haar aan voor bevestiging, maar ze trok alleen haar wenkbrauwen op. “Een goed systeem zou misschien zijn dat we geen officiele handtekening hoeven te zetten, want dat is toch een beetje een gedoe. Al die papieren aangeven door een autoraampje. Ik stel voor, een vingerafdrukscan?”
Eigenlijk geen slecht idee.
“Uitstekend! Dank u wel! Veel geluk samen! En geniet van de wittebroodsweken!” Dat laatste woord ging half verloren, omdat de vrouw zich over haar man had gebogen om het raampje weer dicht te doen.

Wekenlang heb ik nagedacht over wat mijn volgende stap zou zijn. Met de staart tussen mijn benen besloot ik Eduardo te benaderen. Ik zei dat ik een grote bewondering voor zijn onderneming had, en dat ik er graag van wilde deelnemen. Het ging tegen mijn principes in, want ik had altijd willen bewijzen dat ik er ook zonder creativiteit wel zou komen. Hij was zich nog precies zo bewust van onze verstandverhouding op de middelbare school, want zijn zelfvoldaanheid sprak boekdelen.
“Ach, hou je toch niet met de grote mensendingen bezig. Je doet het toch prima bij de… wat was het ook al weer, financiën?”
Het was al duidelijk dat hij me niet ging binnenlaten, want hij ging me nooit laten meeliften op zijn succes. Anderen wel, die precies hetzelfde deden als ik, maar mij in ieder geval niet, aan wie hij nog iets moest bewijzen. Dat hij veel en veel hoger stond dan ik.
“En wat nou als ik zeg dat ik een idee heb, een écht idee, wat je zaak compleet zou maken?” Het was niet zo, maar stel dat ik nou ergens op kwam in de komende periode, dan zou ik wel willen weten hoe we ervoor stonden.
Hij gooide zijn hoofd in zijn nek tijdens de lach waarin hij uitbarstte. “Dan zou ik zeggen dat je uit je nek lult, gozer. Heb ik nou nog niet vaak genoeg bewezen dat ík degene ben met de goede ideeën, en dat de wereld niets aan jou heeft? Ja, je bent handig om andermans ideeën uit te voeren. Als je echt in nood bent is er vast nog wel een baantje voor je bij de receptie. Kun je lekker de hele dag door de intercom je zogenaamde ideeën kwijt, maar ík hoef ze in ieder geval niet te horen. Alsjeblieft zeg.”
Nu wist ik in ieder geval hoe ik ervoor stond. Ik vermoedde het al. Wij tweeën zouden nóóit een verband vormen.
“Doe de groetjes aan je vrouw, wil je?”

Nachten heb ik hiervan wakker gelegen, de ontmoeting. Ik had gehoopt dat ik na al die jaren was opgewassen tegen zijn aanvallende manier van spreken, maar ik was gewoon weer dezelfde sukkel als toen ik de titel van klassenburgemeester aan mijn neus voorbij had laten gaan. Het gebrek aan goede nachtrusten had me wel geholpen om op een andere manier na te denken. Het gesprek met dat ongelukkige koppel had me aan het denken gezet.
Wat als het meerendeel van de mensen die door de Drive-Trough reden zo ongelukkig was als dat ene stel? Wat als die vrouw meteen weer wilde scheiden, wat me best waarschijnlijk leek? De scheiding koste ongetwijfeld een stuk meer moeite dan de hele Drive-Trough bruiloft bij elkaar. Eindelijk had ik het, het idee, en ik had medelijden met Eduardo. Dit was een idee, een écht idee, wat zijn zaak compleet zou maken, en hij had me afgewimpeld. Maar ik had hem niet nodig. Ik zou voor eens en voor altijd aan de wereld, en vooral aan Eduardo, laten zien dat ik het alleen kon.

“Een Drive-Trough schéidingskantoor?!”
Ze keek me vol afgrijzen aan. Ik had wel een leukere reactie verwacht.
“Oh, van mij vind je het weer níet leuk? Maar alles wat Eduardo doet -”
“NEE”, schreeuwde ze er doorheen. “Daar ga je het nu niet op gooien, op die eeuwige onzekerheid! Wat Eduardo doet, is de mensen bij elkáár brengen, op een liefdevolle, spontane manier. Wat jij doet, is alleen maar gejat van zijn idee, maar dan de verschrikkelijke kant! Wil je echt je geld verdienen aan het uit elkaar halen van mensen? Goed! Dan zijn wij samen je eerste klant!”
Ach, dat meende ze toch niet. Ze zou wel anders piepen, als het geld eenmaal binnenstroomde.
Scheidingen waren voor niemand leuk. Het was altijd een lang, pijnlijk proces, dus het was een gat in de markt. Dat zou ze zich zelf ook wel beseffen.

Divorce & Go was in de bouw, en ik had niet veel te doen, dus ging ik nog af en toe naar de Marry & Go, voor onderzoek. Ik feliciteerde mensen, vroeg naar verbeterpunten, om ideeën op te doen. Die dag zat ik in mijn auto, voor het hek, mijn lunch op te eten. Plotseling zag ik een tafereel waardoor ik me verslikte in mijn huttenkäse.
Het was mijn vrouw. Ze stond met Eduardo te praten. Wat deed ze hier? Waar hadden ze het over? Het beviel me helemaal niets. Ik wilde eigenlijk de auto uitstappen, naar hem toe lopen en hem een coma inslaan, maar ik deed het niet. Niet omdat ik het niet zou kunnen. Er was één ding waar hij me niet in kon verslaan, en dat was een potje vechten. Op de middelbare school hebben we één keer geprobeerd onze onenigheid met geweld op te lossen, en dat is hem niet goed vergaan. Natuurlijk zat ík daarom uiteindelijk in de problemen, niet hij. Ik deed het niet, omdat ik zijn gezicht wilde zien als hij besefte dat de Divorce & Go veel beter liep dan de Marry & Go. Het kon niet anders dat dit zou gebeuren, want voor ongelukkige mensen is nu eenmaal een betere markt. Daar kon niemand iets tegenin brengen.
Zo had ik mijn vrouw in geen tijden gezien. Ze was zo open, en die lach… ik was bijna vergeten dat ze zo kon lachen. Dat kwam omdat ze dat niet meer deed op die manier, in ieder geval niet tegen mij. Ik was niet iemand tegen wie je zo lachte. De lachen die ik kreeg, waren gereserveerd. Het kwam heus wel eens voor dat we in een deuk lagen, maar dat kwam dan omdat we dat gewoon heel graag wilden. Je moest toch lol kunnen hebben, als je een succesvolle relatie wilde? Dus hadden we lol. Maar niet zoals de lol die zij samen hadden.

Zoals ik al aan zag komen, zou het na het gesprek met Eduardo niet lang meer duren voor ze een scheiding wilde. Ze zei dat het niet zijn schuld was. Dat ze me allang had gewaarschuwd dat als ik zou doorgaan met de Divorce & Go, we mijn eerste klant zouden zijn. De Divorce & Go was alleen nog niet open. En ik weigerde de papieren te tekenen voor een normale scheiding, want ik dacht dat ze zich nog wel zou bedenken als ze zag hoe goed het liep.
Ook Eduardo benaderde me, omdat hij mijn patent op de Divorce & Go wilde overkopen. Ha, nu piepte hij wel anders, hè? Ik had altijd geweten dat deze dag zou komen. Het had er misschien soms wat uitzichtloos uit gezien. Maar nu was dan eindelijk gekozen dat Eduardo iets van mij wilde! En dat ik hem keihard in zijn gezicht uit kon lachen, en een grote, dikke “NEE!” in zijn gezicht kon spuwen. Hij keek me vuil aan, en zei dat dit nog niet afgelopen was.

Om 00:00 zou de grande opening zijn van de Divorce & Go. Die avond besloot mijn toen nog vrouw dat ze voor deze éne keer niet zou zeuren om de scheiding, of over hoe erg ze het oneens was met de Divorce & Go, en ze wilde wel een glaasje champagne met me drinken, om het te vieren. Toen we gingen proosten en we elkaar in de ogen aankeken, leek het heel even alsof alles goed zou komen. Er was een twinkeling in haar ogen, een twinkeling die ik al lang niet meer gezien had, en ik hoopte dat ze zich op dat moment besefte dat we het toch goed konden hebben samen.

Vanaf dat moment is alles een beetje een waas. Ik merkte dat ik op de achterbank van de auto werd gelegd, maar er was niet veel wat ik kon doen. In vlagen hoorde ik de stemmen van mijn vrouw en Eduardo. Als ik omhoog probeerde te komen, viel ik meteen weer in slaap. Niet veel later reden we een terrein op waar muziek speelde en felle lichten dansten. De opening, kon ik met mijn slaperige hoofd nog net concluderen.
Mooi, we waren net op tijd. Er werd afgeteld. Bij één begon de auto te rijden.
“Goedenavond, Divorce & Go. Hoe kunnen we uw bezittingen verdelen?” zei een stem uit de intercom.
“50/50”, begon mijn vrouw resoluut, “behalve het atelier en het bedrijf, die zijn voor mij. En ik wil ook nog 100 euro extra, voor de verspilde verf”, er klonk geen spoortje van berouw door in haar stem.
Ik wilde me er mee bemoeien, maar ik kreeg niks uit mijn strot, de woorden waren weg.
“Uitstekend, dan kunt u doorrijden naar het volgende raampje, voor de vingerafdrukken”, was het laatste wat ik hoorde voor ik weer bewusteloos viel.

Het was gebeurd. Ik was mijn vrouw, de helft van mijn bezit, en mijn bedrijf kwijt. Héél even was ik de trotse bezitter geweest van een goed bedrijf met een uitstekende service. Dat moest ik ze wel nageven. Er was wel één verbeterpuntje, namelijk, dat beide partners bij bewustzijn moesten zijn. Maar daar had Eduardo natuurlijk allang zelf aan gedacht, en dat was dan ook de eerste verandering die hij invoerde toen hij het bedrijf van mijn vrouw overkocht. Hij was me altijd voor. Zelfs als ik dacht hem eindelijk te slim af te zijn.

Ik geef het op.

 

De mierenkelder

Het leek een doodgewone dag. Er hadden zich geen bijzonderheden voorgedaan op mijn werk en de treinen hadden geen vertraging gehad. Ik keek ernaar uit om met mijn net gescoorde boodschappen aan de slag te gaan, om een doodgewone maaltijd op tafel te zetten voor mij en mijn doodgewone vriendin.
Fluitend liep ik naar huis, met in mijn ene hand een boodschappentas en in mijn andere mijn aktetas, net als iedere andere dag. Wat er toen gebeurde had ik nooit kunnen voorzien. Ineens was het geen doodgewone dag meer. Heel mijn leven stond vanaf dat ene cruciale moment op zijn kop.
Voor ik er erg in had, lag ik languit op straat. De mensen die het hadden zien gebeuren, stopten om te kijken. Ik zag ze fluisteren en wijzen. Toen ik me besefte waar ik was, bekroop me een angstig gevoel. Ik stond op en keek naar de plek waar ik zojuist onderuit was gegaan. Mijn akelige vermoedens werden bevestigd. Het was de losse stoeptegel…
Dat kon toch niet waar zijn? Ik was niet zo’n sukkel die over de losse stoeptegel struikelde. Ik had de losse stoeptegel-regel nota bene uitgevonden. Dat zou ik toch nooit hebben gedaan als ik niet zo’n fantastische motoriek had? Als er ook maar een miniscule kans bestond dat ik er zelf over zou struikelen, zou ik toch nooit zo gek zijn om alle aandacht op die stoeptegel te vestigen? Iedereen in het dorp was geobsedeerd met de stoeptegel. Mensen liepen er met grote bogen omheen, keken angstig rond of ik niet in de buurt was.
Iedereen wist dat als je erover struikelde, het meteen gedaan was met je reputatie. Dat ik, de legende die de losse stoeptegel-regel had uitgevonden, nu zelf in de fout was gegaan, zou waarschijnlijk de gebeurtenis van de eeuw worden. Er moest meer aan de hand zijn, dat wist ik zeker. Ik was niet zo’n onhandige minkukel die me altijd overal aan stootte of alles liet vallen en ik was ook geweldig in sport. Mijn fantastische hersencapaciteit verliep perfect synchroon met mijn fysieke handelen. Het moest wel ergens anders vandaan komen.
Iedereen zei dat ik gewoon moest toegeven dat ik over de losse stoeptegel was gestruikeld. De regel gold voor iedereen, dus ook voor mij. Ik moest het maar verkroppen. Ik moest er niet zo’n probleem van maken dat ik in de fout was gegaan, vonden ze. Ze begrepen er niets van. Zij waren degene die er een probleem van maakten. Ik was niet in de fout gegaan. Niemand scheen de waarheid te geloven. Het was niet de losse stoeptegel die me had laten struikelen. Het was een mier geweest.
De mier had op zijn achterpootjes op de stoeptegel gestaan en me een zet gegeven toen ik er nauwkeurig overheen stapte. Ik had de betreffende mier naar me zien grijnzen toen ik ongelovig naar de stoeptegel staarde, maar ik was de enige die het zag.
“Maar kíjk dan!” zei ik, terwijl ik naar de mier wees.
“Ja, we zien het. De losse stoeptegel. Die zit er al tienduizend jaar!”, lachten ze.
“Nee! Jullie begrijpen het niet. Kijk dan naar die mier!” tierde ik. Ze kwamen dichterbij. De mier was gauw onder de stoeptegel gekropen. Wat een sluwe beesten waren het toch ook.
“Ik zie geen mier. Ik zie alleen de losse stoeptegel, en iemand die zijn fouten niet wil toegeven”.

Woedend was ik naar huis gestampt. Dit ging helemaal niet zoals ik wilde. Ineens was dit geen dag meer die ik later vergeten zou zijn, zoals ik mijn dagen het liefste had. Ineens was dit een dag geworden die ik nooit meer ging vergeten, en die niemand me ooit zou laten vergeten. Deze dag zou de rest van mijn leven bepalen.
Zelfs mijn bloedeigen vriendin wilde niets van de sluwe mier weten. “Kop op, joh. Je bent lang de enige niet die daar op zijn bek is gegaan”, probeerde ze me te troosten. “Nu ben je net als iedereen.”
“Ik ben niet als iedereen. Mijn motoriek is fantastisch”, hield ik vol. “Waarom wil niemand geloven dat dat rotbeest me heeft laten struikelen?”
“Heb je wel gehoord hoe belachelijk dat klinkt?” vroeg ze. “Die beesten zijn piepklein en die stoeptegel… die stoeptegel is link, hoor.”
“Oh, en iemand met een fantastische motoriek die struikelt, dat klinkt zeker niet belachelijk?” hield ik vol. “Mieren zijn sterk. Sterker dan je denkt.”
“Het is goed met jou”, kapte ze me af. “Ga je zo koken? Ik heb honger.”
Ik snapte niet hoe ze zo star kon zijn. Ze zou aan mijn kant moeten staan. Relaties hoorden gebaseerd te zijn op vertrouwen. Blijkbaar stelde die van ons niet zoveel voor. Maar wat ik al helemaal niet snapte, was hoe ze zomaar kon overgaan op de orde van de dag, terwijl mijn hele wereld op zijn kop stond.
“Kook zelf maar”, snauwde ik. Aangezien het toch al een abnormale dag was, zou ik zeker niet doodnormaal gaan koken, alsof er niets aan de hand was. Die avond aten we niets.

De volgende ochtend kwam ze me ontbijt op bed brengen.
“Wat heeft dit te betekenen?” vroeg ik verbaasd.
Ze keek me vragend aan. “Wat bedoel je? Dit doe ik toch iedere dag?”
“Dit is niet ‘iedere dag’. Het wordt nooit meer ‘iedere dag’.”
“Ben je er nou nog niet overheen?” vroeg ze vermoeid.
“Ik wel hoor. Ik heb allang geaccepteerd dat ik ben gestruikeld door een mier. Jij. Jij bent degene die het niet los kan laten. Alleen maar omdat je zelf een keer onderuit bent gegaan door die stoeptegel en jouw reputatie niets meer waard is. Daarom probeer je mij ook maar naar beneden te halen.”
Ze zuchtte. “Zal ik dit maar weer mee naar beneden nemen dan?” vroeg ze terwijl ze naar het dienblad wees.
“Nee, laat maar staan”, antwoordde ik, vanuit de goedheid van mijn hart.
“Dat dacht ik wel”, lachte ze.
“Ik ga het je bewijzen. Van die mier. Wacht maar af. Ze zijn sterk, sterker dan je denkt.”
Ze liep de slaapkamer uit. Op de gang hoorde ik haar schaterlachen. Die kwam zichzelf nog wel tegen.

Onderweg naar het park werd ik aangeklampt door twee buurtgenoten, een jongen en een meisje.
“Is het waar?” vroeg het meisje.
“Is het waar dat een mier me gisteren heeft laten struikelen? Ja, dat klopt”, antwoordde ik.
“Ongelofelijk!”, zei de jongen. Eindelijk iemand die me geloofde.
“Dat valt wel mee, hoor. Mieren zijn sterker dan je denkt”, zei ik simpel.
“Ongelofelijk!”, herhaalde hij. “Ze zeiden al dat je niet wilde toegeven dat je zelf over de losse stoeptegel bent gestruikeld, maar ik wilde het niet geloven…”
Blijkbaar was het toch een onwetende sukkel. Het meisje giechelde onnozel.
“Je zet jezelf zo nog veel erger voor lul dan wanneer je het gewoon toe zou geven”, zei ze.
“Jullie zetten jezelf voor lul, door de kracht van de mier te onderschatten”, snauwde ik. “Laat me met rust, ik heb dingen te doen.” Ze hielden op met me te achtervolgen en begonnen druk de recente ontwikkelingen met elkaar te bespreken. Ze hadden zeker niets beters te doen.
Dat was ook eigenlijk in eerste instantie de reden dat ik de stoeptegelregel had uitgevonden. Zodat men weer wat om handen had. Ze waren blijkbaar stom genoeg om het nog cool te vinden ook. Ik had mijn eigen graf gegraven, ze gingen het nu allemaal tegen me gebruiken. Ze wilden dat ik mijn troon afstond, maar dat ging mooi niet gebeuren. Ik zou ze eens wat laten zien.
Eenmaal in het park aangekomen, plofte ik in het gras neer. Ik had een vergrootglas meegenomen en een glazen potje. Ik wist ook wel dat het niet zomaar een mier was die me had laten struikelen, daar was een uitzonderlijk krachtige mier voor nodig. Ik bestudeerde ze die middag en koos zorgvuldig de mieren uit waarvan ik dacht dat ze het in zich hadden. Het was wel even zoeken naar de koningin, maar uiteindelijk had ik haar ook te pakken. Ik nam de uitverkorene mieren mee naar huis en ik stopte ze in het aquarium wat ik mijn vrouw die dag had laten aanschaffen.

“Heb ik dat aquarium híervoor gekocht?” zei ze verontwaardigd, toen ze het potje mieren zag. “Je had me axolotls beloofd!”
“Ja, en jij had me onvoorwaardelijk vertrouwen beloofd, toen voor het altaar, maar dat is er ook niet van gekomen, of wel soms?” zei ik. “Heb je de kelder nog opgeruimd, zoals ik je heb gevraagd?”
“Als ik eens had geweten wat je van plan was had je het lekker zelf mogen doen, als je dat maar weet”, zei ze en ze sloeg boos haar armen over elkaar, om haar woorden extra kracht bij te brengen.
“Popje…” ik legde liefkozend mijn hand op haar wang, maar die sloeg ze weg. “Ik doe dit voor ons allebei. Je verdient het om de waarheid te weten. Het is niets voor jou om bij de onwetenden te horen.”
Ze zuchtte. “Ga nou maar naar de kelder, ik word gek van je.”

De ontbijtjes op bed bleven de dagen daarop uit. Het contact tussen ons eigenlijk ook. Ze weigerde naar de kelder te komen als ze me wilde spreken, dus dan sprak ze me maar niet, als ze zo hardhoofdig wilde doen. Ik had een stretcher naast mijn formicarium neergezet voor het geval dat ik een keer wilde slapen en ik had een mazzel dat ik een poosje daarvoor een wc in de kelder had laten bouwen. Eten was hier ook genoeg, er stonden massa’s ingeblikt voer opgeslagen voor het geval er een keer een crisis uitbrak. Ik vond dat dit een uitstekend voorbeeld van een crisis was. Voor douchen had ik simpelweg geen tijd.

Mijn vrouw dacht dat ik gek was geworden. Ze had mijn werk al gebeld, dat ik behoorlijk ziek was, want door alle chaos was ik mijn maatschappelijke verplichtingen zelf helemaal vergeten. Ik had toch ook helemaal geen tijd om te werken? Niet nu er zoveel op het spel stond. Soms moest je prioriteiten stellen. Dit voelde ook als mijn plicht aan de maatschappij, het was mijn taak dit aan het licht te brengen. Ik had al een paar dagen geen ander mens meer gezien, of zonlicht, maar dat maakte me niet uit. Ik deed belangrijk werk. Mieren waren een van de meest succesvolle bevolkingsgroepen, als we niet uitkeken zouden ze de wereld nog overnemen. Dat een mier me opzettelijk had laten struikelen, bewees dat maar weer.

Ik kende inmiddels alle informatie die er online over mieren te vinden was uit mijn hoofd, maar hoe ging ik ooit bewijzen dat een mier me had laten struikelen? Dat was een hersenpijnigend vraagstuk. Na drie weken was ik er nog niet uit. Het gebrek aan zonlicht en slaap maakte me langzaam maar zeker aardig depressief.

Ik had inmiddels een aardige kolonie. Ik begon de mieren te herkennen aan waar ze heenliepen en de functie die ze uitoefenden, sommigen hadden zelfs al namen. Aan anderen kon ik me niet gaan hechten, omdat ik er af en toe een paar uit moest halen om proefjes mee te doen. Zo had ik al een paar mieren aan de anabole-steroïden geholpen en er gewichten op laten vallen, maar zonder resultaat. Het gewicht viel gewoon op de grond, in plaats van dat de mieren ze opvingen met hun superkrachten en ze vervolgens de kamer door lieten vliegen. Ik had al een paar mieren plat proberen te stampen in de hoop dat ze mij zouden laten vliegen, maar die beestjes ontweken mijn voeten gewoon. Kom op, doe gewoon wat je die ene keer ook deed, rotbeest. Het leek wel alsof ze me gek wilden laten lijken.

“Lieverd, waar ben je in hemelsnaam mee bezig?”

Haar stem bracht me terug op de aarde. Wie was dat lijkbleke, uitgemergelde figuur, dat met opgetrokken knieen op de koude, betonnen vloer van de kelder zat en zachtjes heen en weer wiegde? En waarom huilde hij? Waarom had hij een pincet in zijn hand, waarmee hij een stel vastgelijmde mieren een voor een uit elkaar trok? Waarom herhaalde hij steeds fluisterend de woorden ‘gaster’, ‘periole’, ‘alitrunk’, ‘head’? Wat betekenden die woorden?

Ik keek om me heen, maar mijn vrouw was nergens te zien. Had ze me niet net geroepen? Het had zo dichtbij geklonken. Ineens miste ik haar. Ik wilde haar in mijn armen nemen. Het leek alsof we elkaar al een eeuwigheid niet hadden gesproken. Hoe enerverend het gezelschap van de mieren ook mocht zijn, er miste iets. De conversaties waren nogal eenzijdig en qua fysiek contact waren ze ook niet echt bevredigend. Ze krioelden alleen maar een beetje over je heen, met hun griezelige pootjes. Ze maakten geen geluid, de stilte werd inmiddels oorverdovend. Ze toonden geen diepe emoties, geen persoonlijkheid. Ze waren allemaal hetzelfde. Niet zoals zij. Zij was anders.

Ik miste haar lach. Haar stem. Haar zachte huid en haar zoetgeurende haren. Waarom had ik zo naar tegen haar gedaan? Waarom was ik al een maand die kelder niet uitgeweest om eventjes te kijken hoe het met haar ging? Ik besefte me ineens hoe egoïstisch ik was geweest. Ik had alleen maar aan mijn eigen behoeftes gedacht en was die van haar helemaal vergeten. Ik had me niet als een goede echtgenoot gedragen. Wat ik haar voor het altaar had beloofd, had ik de afgelopen periode niet bepaald waar kunnen maken. Maar er was nog tijd om het goed te maken.

Ik probeerde op te staan, maar zakte meteen weer op de grond. Ik zag niets anders dan stippels voor mijn ogen.
Ineens voelde ik hoe zwak mijn lichaam aanvoelde, hoe leeg mijn maag was en hoeveel pijn alles deed. Langzaam kreeg ik weer wat zicht. De ruimte waarin ik de afgelopen tijd had geleefd was een ravage. De vloer zag zwart van de mieren. Ze kropen over me heen. Ineens voelde ik hoe erg ze kriebelden. Wat was hier in hemelsnaam gebeurd? Alle mieren waren ontsnapt. Het formicarium was gebarsten, had ik dat zelf gedaan? Ik wist niet hoe snel ik weg moest komen. Ze zouden me nog levend opeten.
Ik rende de trap op, naar boven. Ons huis. Ik besefte me nu pas hoe erg ik het had gemist. De deur stond open.
“Schat?”, riep ik. Ik wist hoe zwak mijn stem moest klinken, ik had heel wat goed te maken. Ik zou het zelfs begrijpen als ze me helemaal niet zou vergeven.
De hele hal zat vol met mieren. Hoe had ze het zover kunnen laten komen? Ik wist hoe erg ze insecten haatte. Was ze er überhaupt nog wel? Of had ze me inmiddels allang verlaten? Zolang was ik nu ook weer niet weggeweest. Ze had best kunnen beseffen dat het maar een fase was, die zo weer over zou gaan. Ik hoopte in ieder geval dat ons huwelijk wel zo sterk was, dat het wel tegen een stootje kon. In voor en tegenspoed, toch?

De woonkamer en de keuken lagen er verlaten bij. Het voelde akelig leeg en stil aan, of misschien kwam dat omdat ik niet zeker wist of mijn vrouw hier de afgelopen tijd had rondgelopen. Er lag een beschimmelde paprika op het aanrecht. Een akelig gevoel bekroop me. Ze maakte altijd haar groentes op. Ik liep de trap op, maar ik voelde meteen haar afwezigheid. Ze was er niet. Wanhopig plofte ik neer op bed. Wat moest ik zonder haar?
Het duurde even voor de muur waar het bed tegenaan stond me opviel. Hij stond helemaal volgekalkt met zwarte, gestifte strepen. Had ze bijgehouden hoelang ik weg was geweest? Ik hoopte dat ze voor iets anders stonden, maar diep vanbinnen wist ik meteen dat dat onzin was. Ze zou nooit ons prachtige behang hebben ondergekalkt als het niet belangrijk was… als het haar niet zoveel pijn had gedaan.
Ik begon de strepen te tellen. Bij elke streep die ik telde, zonk de moed me meer en meer in de schoenen. Iedere keer dat ik mijn vinger van steep naar streep verplaatste, voelde als een messteek in mijn zij. Zeshonderdachtennegentig strepen telde ik. Ik zakte op de grond.

Ik was bijna twee jaar weggeweest. Of misschien zelfs nog langer. Blijkbaar was ze het op een gegeven moment zat geraakt, en was ze opgehouden met tellen. Ze had het opgegeven. Ze had mij opgegeven.
Waarom was ze me niet komen ophalen? We hadden er toch over kunnen praten? Het was niets voor haar om me hier weg te laten kwijnen en vervolgens weg te gaan zonder afscheid te nemen. Het was niets voor haar om dit twee jaar lang van me te pikken, zonder uitleg. Zeker niet als ze er zo erg mee zat dat ze uit wanhoop zelfs strepen was begonnen te tekenen. De vrouw die ik kende, zou zich niet in haar eentje ellendig zijn blijven voelen. Die zou allang naar beneden zijn gekomen om een verklaring te eisen. Om me verrot te schelden. Om me met geweld mee naar boven te sleuren. Om me te vragen waar ik in hemelsnaam mee bezig was.

“Lieverd, waar ben je in hemelsnaam mee bezig?”

Natuurlijk had ze me dat wel gevraagd. Natuurlijk had ze haar uiterste best gedaan om me uit die ranzige mierenkelder weg te halen. Ze had een stuk beter geweten waar ik mee bezig was dan dat ik het zelf wist. Ze had me proberen te helpen en me langzaam door zien draaien. Ik viel niet te helpen.
Wat had ik gedaan? Oh God, wat had ik gedaan? Voor het eerst in mijn leven voelde ik hoe de pijn die ik vanbinnen voelde, pijn kon doen in heel mijn lichaam. Het was alsof mijn hart ontplofte. Alsof elke pijnlijke gedachte die ik had, via mijn zenuwen naar buiten moest en mijn spieren aantastte.
Ik wist niet wat ik ermee moest doen, maar het was niet om uit te houden en ik begon met mijn hoofd tegen de muur kon bonken. Voor het eerst in mijn leven huilde ik pas echt. Ik had wel eerder gehuild, maar dat was anders, ik kon me nog rustig houden. Dit was oncontroleerbaar. Het was niet wat gesnik en wat gesnotter. Het was eerder een soort geschreeuw.

Ze zette een kopje thee naast me neer.
“Wanneer stop je hier nou eens mee?” vroeg ze, ik hoorde het verdriet in haar stem. “Ik mis je.”
Ze bleef twee minuten naast me staan wachten op een reactie. Toen ze besefte dat die er niet ging komen, vertrok ze naar boven.

Ik voelde haar naast me op de grond komen zitten.
“Kom nou alsjeblieft mee naar boven”, huilde ze. Ze trok aan mijn arm.
“Blijf van me af!”, schreeuwde ik.
Ik gaf haar een zet. Ze viel naar achter, met haar hoofd tegen de betonnen vloer. Verbijsterd keek ze me aan, haar huilen was gestopt. Ze schold. Ze gaf me een mep tegen mijn hoofd. Ze stampte boos naar boven. “Je bent knettergek. “

“Schat?” Ik hoorde haar wel, maar het kwam van ver weg. Even later sloeg ze het A4’tje uit mijn handen. Het zweefde langzaam naar beneden, en de paar mieren die erop hadden gelopen verspreidden zich door de kelder.
“Ben je nou helemaal gek geworden? Heb je enig idee hoelang ik daar mee bezig ben geweest?” riep ik woedend.
“Kom nu mee naar boven”, beveelde ze. “Of ik bel het gekkenhuis.
Ik greep haar handhandig bij de keel. Haar ogen werden groot van angst.
“Dat zou ik maar niet doen als ik jou was… Je wilt toch niet dat ze jou er straks in stoppen? Ze zien meteen dat jij niets meer bent dan een zielig, levenloos stuk vuil dat niets beters te doen heeft dan haar man constant lastig te vallen, terwijl hij hartstikke belangrijk werk aan het doen is. Je moet me godverdomme eens met rust laten. Als je nog één keer beneden komt, zwaait er wat. Heb je dat begrepen?
Ze zei niets. Ze keek me alleen maar stompzinnig aan. Ik zette iets meer kracht met de hand waarmee ik haar keel vast had gegrepen.
“Heb je dat begrepen?
“Ja”, piepte ze. Ik liet haar los. ”En nu oprotten.”

Ik had haar niet beneden horen komen. Geruisloos was ze naar me toe geslopen om me van achteren beet te grijpen en een vochtig doekje in mijn gezicht te drukken. Chloroform, dat rook ik meteen. Het was leuk geprobeerd, maar ze was niet sterk genoeg. Binnen enkele momenten lag ze op haar rug, met mij bovenop haar.
“Alsjeblieft, doe het niet… Ik ben het” smeekte ze.
“Oh, jij bent het?” lachte ik. “Oh ja, en dat moest me zeker tegenhouden?” Haar betraande ogen bleven me nog even ongelovig aanstaren, voor ze bewusteloos viel.

“Lieverd… Waar ben je in hemelsnaam mee bezig?” vroeg ze zachtjes. Ik wilde niet dat ze wakker werd. Ik vond het ook niet leuk om dit te doen, maar ik had geen keus. Ze probeerde me te weerhouden van het redden van de wereld. Ze stond aan de verkeerde kant, de kant van de mieren. Ik moest wel, om de mensheid te beschermen.
Ik bekeek haar mooie, naakte lichaam. Het zag er zo nog zaliger uit dan normaal, nu ze van top tot teen met honing was ingesmeerd. Waarom hadden we dit nooit eerder gedaan? Ik stelde me voor hoe ik het van haar af zou likken. Helaas was het daar nu te laat voor. Dit was geen kwestie van genegenheid meer, dit was een kwestie van leven of dood. Ik wist wel welke van de twee ik koos. Voor ze nog iets kon zeggen, sloeg ik haar weer bewusteloos. Ze mocht me hier niet vanaf praten.

Het ene na het andere beeld drong zich aan me op, terwijl ik met mijn hoofd tegen de muur beukte. Ik hoopte dat mijn brein me voor de gek hield, maar ik wist diep van binnen meteen dat dat onzin was. Het was niet zo gek dat ik me deze dagen niet meer kon herinneren. Ze waren veel te gruwelijk om te onthouden. Ik dacht altijd dat ik zo normaal mogelijk moest doen en zo min mogelijk mee moest maken om mijn dagen te vergeten, maar het bleek maar weer dat ik er akelig naast zat.
Halsoverkop rende ik de slaapkamer uit, de trap af, de achtertuin in. In het donkerste hoekje van de tuin, verstopt tussen de bosjes en volledig onzichtbaar voor de buren, vond ik haar. Het was in een oogopslag te zien dat ze al een tijdje dood was. Haar hoofd stak uit de grond, als een plant, de rest van haar lichaam zat ingegraven, maar daar was waarschijnlijk niet veel meer van over. Daar had de honing waarmee ik haar had ingesmeerd wel voor gezorgd.
Ik zakte neer bij het hoofd en hield het in mijn schoot, terwijl de tranen langzaam over haar kruin druppelden. Zij zou nooit meer kunnen huilen. Ik haalde de proppen uit haar mond, die had ze nu niet meer nodig. Ze zou ook nooit meer kunnen gillen.

Misschien was het maar beter zo. Wie wilde er in godsnaam leven op zo’n verdorven plek waar de mier een van de meest succesvolle bevolkingsgroepen was en waar ze je levend opvraten als je een beetje zoet was?
Ik wist niet hoelang ik er had gezeten, bij dat hoofd, dat levenloze hoofd dat nooit meer zou praten. Misschien een nachtje. Of misschien wel twee jaar, je wist het maar nooit.

Toen het ochtend begon te worden waren al mijn tranen op, maar mijn schuldgevoel was daarmee ook uit mijn hoofd gevloeid. Ik had haar niet vermoord, de mieren hadden het gedaan. Die verschrikkelijke, sluwe rotmieren die langzaam de wereld overnamen.
Ik groef haar lichaam uit en laadde het in de achterbak van mijn auto. Vervolgens reed ik naar de kern van het dorp, waar het allemaal begon, bij de losse stoeptegel. Daar legde ik neer wat er nog van haar lichaam over was. De mensen stopten. Ze gilden en ze wezen. Niemand durfde iets te doen, ze stonden alleen maar vol afgrijzen toe te kijken. Ik wachtte tot er genoeg toeschouwers waren voor ik begon met spreken.
“Als een mier dat kan…” zei ik, terwijl ik naar mijn aangevreten, dode vrouw wees, “… dan kunnen ze ook best iemand laten struikelen.”

Het was misschien een harde les, maar ik hoopte dat het nu duidelijk was voor iedereen. Ik was niet het type dat over een losse stoeptegel struikelde. Ik was geen onhandige sukkel met een slechte motoriek. Ik weigerde mijn troon af te staan. Het had me misschien twee jaar, mijn vrouw en mijn leven als doodgewone, vrije burger gekost, maar ik had eindelijk mijn bewijs.

“Mieren zijn sterk. Sterker dan je denkt.”

Oom John

Mijn billen waren koud en versteend, maar het hinderde me niet. Ik had er alles voor over om voor eeuwig op dit bankje te blijven zitten, zolang ik maar niet naar mijn huis hoefde. Mijn huis, waar die heks op me zat te wachten die met haar geklaag mijn leven zuur maakte.
Terwijl ik keek naar de mensen die voorbij liepen, wenste ik dat ik een van hen mocht zijn, in plaats van die bedroefde, eenzame oude man, op dat bankje, met zijn verstijfde reet.
“Mam, gaan we nou nog naar de kermis?” vroeg een klein meisje, ik schatte rond de zeven jaar. Je kon zien dat zij er alles voor over had om tijd met haar moeder door te brengen, maar de moeder snauwde:
“Je weet dat ik daar geen tijd voor heb, hou nou eens op met zeuren.”
Ik vervloekte de moeder. Toen ze me voorbijliepen, moest ik erg mijn best doen haar dochter niet uit haar klauwen te trekken en haar de beste tijd van haar leven te geven, iets wat haar eigen moeder haar niet gunde. Waarom was ze moeder geworden, als ze het leven van haar dochter er toch alleen maar grauw en uitzichtloos uit wilde laten zien? Ik was erg op het meisje gesteld, dus ik wilde het allerbeste voor haar.
Van een afstand had ik haar leven al een tijdje zitten bekijken, vanaf mijn bankje, en het zag er niet al te best uit. Regelmatig kwam haar moeder haar veel te laat ophalen voor school, en stond het meisje met tranen in de ogen op de trap van de school te wachten, terwijl haar vriendinnen haar vrolijk gedag zwaaiden, omringd door goede, zorgzame ouders, die hun kinderen alles gaven wat hun hartje maar begeerde.
Met een zucht en een zwaar gevoel in mijn maag stond ik op en liep ik naar huis.

“Ben je daar eindelijk, stom zwijn? Waar ben je geweest? Ik weet dat je toch geen vrienden hebt. Heb je weer doelloos door de stad lopen zwerven? Zodat je de realiteit kunt ontlopen?” krijste ze al terwijl ik net één stap binnen de deur had gezet.
“Wat kan jou dat nou schelen, mens. Dat jij geen leven hebt wil toch niet zeggen dat ik ook niets met het mijne mag doen?”
“Wat doe jij dan met je leven? Een beetje naar kinderen lopen gluren vanaf je bankje? Vieze pedofiel!”

Zo ging het er altijd aan toe, al jaren, sinds ze had uitgevonden dat het inmiddels te laat was om nog een kind te krijgen. Ik wilde haar het grootste gedeelte van de tijd het liefst tegen de grond slaan, maar dat kon ik niet maken, ze zou waarschijnlijk de buurt bij elkaar zou schreeuwen en het aan mijn zus vertellen, aangezien ze beste vriendinnen waren.
Mijn zus stond altijd aan haar kant. “Geef haar wat tijd, ze heeft het moeilijk.”
Natuurlijk had ze het moeilijk, we hadden het allemaal moeilijk. Maar dat is nog geen excuus om je altijd als een secreet te gedragen. Geen reden om alles en iedereen om je heen de schuld te geven van wat er allemaal mis is in je leven.
Ik wilde haar eigenlijk aan de kant zetten, mijn kinderwens was te groot om die voorbij te laten gaan aan een vrouw die me toch niet kon waarderen, maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen. Ooit waren we verliefd, smoorverliefd. Ooit konden we de hele wereld aan, samen. Ooit waren we een team. Dat was iets wat ik moeilijk kon vergeten. Ik hoopte dat de strijd die we inmiddels met elkaar hadden ooit over zou gaan. Bovendien was er toch niemand die me op deze leeftijd nog zou willen. Niemand die nog vruchtbaar was, tenminste.

“Je moeder is er nog niet, hé?” Ik had eindelijk de moed bij elkaar geschraapt om het meisje aan te spreken. Het deed me té veel pijn om haar daar eenzaam te zien wachten op die moeder die haar niet verdiende.
“Nee, ze komt zo wel”, zei ze. Hoewel ze stoer en onverschillig klonk, kon ik het verdriet in haar stem horen.
“Maak je geen zorgen, ze heeft mij gevraagd je op te pikken en iets leuks met je te gaan doen, mocht ze het niet op tijd redden. Dus, wat dacht je van een dagje naar de kermis?”
Ze keek me even uitdrukkingloos aan, en vroeg toen: “Wie ben jij?”
“Ik ben je achteroom, John. Dus, ga je mee, Claire?” Met een beetje geluk bij een ongeluk had ik haar naam een keer opgevangen toen haar moeder tegen haar schreeuwde.
Bij het zeggen van haar naam zag ik dat ze zich ontspande. Een beetje voorzichtig zei ze toe.
“Ik wil al heel erg lang naar de kermis, maar mama heeft nooit tijd”, zei ze verdrietig tijdens het wandelen. “En de kermis is al bijna voorbij.”
“Nee, jouw moeder moet eens leren prioriteiten stellen. Het is ongelofelijk. Als je mijn dochter was geweest, nam ik je elke dag mee naar de kermis.”
“Was ik jouw dochter maar…” Voor zover ze wist meende ze het, en voor het eerst voelde ik de wonderen wereld van de liefde van een kind. Hoe bijzonder zo’n band kon zijn, iets dat ik altijd al had willen ervaren.
“Ja, was jij mijn dochter maar”, antwoorde ik. Ze pakte mijn hand vast en we glimlachten naar elkaar, blij dat we elkaar hadden gevonden.

Toen we op de kermis waren keek ze haar ogen uit. Ze straalde van geluk en ze schaterde, danste, rende en gilde. Deze mooie dag had haar veel energie gegeven. Zo gelukkig wilde ik haar altijd zien. Ik kocht een grote suikerspin voor haar en bij de gokautomaten won ik een enorme, pluchen beer die ze met tranen van geluk in haar ogen in ontvangst nam.
“Waarom ben je eigenlijk nog nooit op bezoek geweest?” vroeg ze, al kauwend op een iets te grote hap hamburger, met haar mond wijdopen. Zo te zien had haar moeder ook geen tijd gehad om haar op te voeden, het arme schaap.
“Omdat je moeder dat niet wil. Ze wil je helemaal voor zichzelf hebben, zelfs al heeft ze geen tijd.”
“Dat is gemeen. Ze laat me de hele dag televisie kijken en als ik haar dan iets vraag, schreeuwt ze alleen maar.”
“Sommige mensen zijn alleen maar met zichzelf bezig en vergeten dan dat de mensen om zich heen ook aandacht nodig hebben…”
“Waarom heeft ze dan ooit kinderen genomen?” Mijn hart deed pijn toen ze dit vroeg. Hoe kon ik hier nou antwoord op geven zonder haar tere kinderziel pijn te doen?
“Het komt wel goed. Ik beloof het je, op een dag zal ze erachter komen wat voor een geschenk uit de hemel jij bent.” Ik hoopte ten zeerste dat het waar was wat ik haar beloofde. Anders zou ik mijn eigen pink moeten breken.

Tegen zessen verlieten we de kermis, ik zou haar in de buurt van haar huis afzetten.
“Kom je bij ons eten, oom John?” vroeg ze hoopvol, toen we er bijna waren. Ik wilde eigenlijk ook geen afscheid nemen, maar ik wist dat het niet verstandig zou zijn om op haar aanbod in te gaan.
“Een andere keer, meisje.”
Ze knikte teleurgesteld. “Beloof je dat we gauw weer iets leuks gaan doen?” vroeg ze.
Ik kreeg een brok in mijn keel. “Ik beloof het.”

Mijn billen waren koud en versteend. Het hinderde me. Ik had er alles voor over om nooit meer op dit bankje te hoeven zitten, zolang ik maar naar huis kon. Mijn huis, waar mijn heks niet meer op me zou zitten wachten, na al die jaren. Ik had geen passerende mensen meer om naar te kijken, heel soms een bewaker of een nieuwe gevangene met een lege blik in zijn ogen, wetend dat zijn leven vanaf nu niets meer zou zijn dan wegkwijnen in je eigen gedachten.
In gedachten zag ik haar steeds weer opnieuw op me af komen rennen, terwijl ze “Oom John!” riep en vervolgens in mijn armen viel, en haar moeder die me vol verbijstering aankeek.  Steeds weer opnieuw hoor ik haar moeder de ergste dingen tegen me schreeuwen terwijl ze zelf degene was die haar kind slecht behandeld had. Steeds weer opnieuw zie ik mezelf beloftes maken, beloftes die ik niet na kon komen.
Ze had op me zitten wachten, wachten tot ze eindelijk weer uit haar eenzame leven werd weggesleurd door iemand die haar een mooie tijd wilde bezorgen, maar die iemand was nooit meer teruggekomen. Die iemand zat achter slot en grendel.
Ik hoorde de botten in mijn pink hevig kraken. Ik voelde hoe langzaam de pijn mijn lichaam overnam. Dit was alles wat ik nog voor haar kon doen.

 

 

 

Kattengerochel

Nerveus stond ik voor de deur te wachten tot hij geopend werd. Ik had geen idee wat ik kon verwachten. Ik was er maar gewoon op uitgestuurd zonder ook maar enige achtergrondinformatie over het persoon dat ik zo zou aantreffen. Aan wie ik ook was toegewezen, ik moest het er maar mee doen.
‘Hij is open!’ hoorde ik na even wachten een zware shag-stem roepen.
Toen ik over de drempel stapte drong een geur van onverschoonde kattenbak mijn neus binnen, samen met nog wat andere vreemde, onidenfiticeerbare luchtjes.
De smalle hal was volgepropt met enorme kasten waar overal spullen uitpuilden. Ik zag een bananendoos volgepropt met jassen, wat waarschijnlijk als kapstok diende. Ik hield mijn jas liever aan, voorlopig. Dat puntige, roestige voorwerp wat net daarnaast uitstak, ongeveer op armhoogte, was ook niet bepaald uitnodigend. Ik hield werk en privé liever gescheiden, dus ik wilde het voor zo ver mogelijk voorkomen om nare infecties mee naar huis te nemen.
De weg door de gang had vele hindernissen. Ergens beneden stak er nog eens een stalen buis uit, waar ik me lelijk aan stootte. Ik kon het niet helpen dat ik behoorlijk wat spullen aan moest raken om door die gang heen te komen, maar ik zat in ieder geval onder de vegen. Ik vond ook een dikke haarbal op de schouder van mijn jas. Op een van de planken zag ik een hoop gereedschap liggen dat onder de plakkerige, gele zooi zat en hij was zo te zien gek op roestig ijzer en muffige nepbontjassen.
Uiteindelijk had ik me dan toch naar de deur van de huiskamer geworsteld, en terwijl ik in mijn hoofd een onheilspellend muziekje neuriede, deed ik de deur open, bang voor wat er ging komen.

De gordijnen waren gesloten, en het waren erg dikke gordijnen, dus er was weinig licht, behalve dat van de keuken en de tv. ‘Daar zit ergens een lichie’, bromde de man met zijn krakende stem. Ik zocht met mijn hand naar de lichtknop, de muur plakte.
Wat een deprimerend huis, zag ik toen de lichten aanwaren. Alles was donker, grauw en vergaan. De man die in de stoel zat was zelf ook vergaan. Hij zat onderuitgezakt in een oude, versleten fauteuill met een oude, versleten kat op schoot. Hij was halfkaal, en de paar lange, dunne slierten die hij nog had zaten over zijn hoofd gekamd. Hij had een nogal opmerkelijk baardje, want het was alsof hij een paar stukken vergeten was weg te halen. Zijn enorme aardbeienneus spande de kroon.
‘Nou, je bent in ieder geval redelijk om aan te zien’, zei hij toen hij genoeg tijd had gehad om me te bekijken. ‘Tsja, het oog wil ook wat’. Hij lachte uitbundig, en dat ging al gauw over in een gehoest wat voor mijn gevoel een paar minuten duurde.
‘Nouja eh… ga zitten zou ik zeggen’, piepte hij toen hij was uitgehoest. Ik keek om me heen en vroeg me af waar ik kon gaan zitten, maar toen zag ik een stoel waar ik wel een stapel papieren vanaf kon halen. Hij strekte even zijn arm uit om zijn pakje shag te pakken en een gemene wond op zijn arm werd zichtbaar.
‘Hoe komt u aan die wond?’ vroeg ik.
‘Ja er zit zo’n roestig ding in de gang joh, die eh…’ mompelde hij.
‘Ja, die had ik gezien. Daar kun je een ernstige infectie aan oplopen hoor’, waarschuwde ik. ‘Daar moet je mee naar de dokter.’
‘Ach’, zei hij hoofdschuddend, ‘al dat gezeik’
‘Een armamputatie is ook best een gezeik’, zei ik streng.
‘Nou, daar ben jij toch voor, om al dat gezeik niet meer te hebben?’
‘Voor zover mogelijk wel, maar ik ben nu eenmaal geen tovenaar… of een dokter. Ik ben van de thuiszorg.’
‘Ja, zo ver was ik ook nog wel. Ik laat niet zomaar iedere jonge, lekkere griet in mijn huis.’ Nogmaals lachte hij overdreven hard om wat hij zei, al snapte ik het niet helemaal. Waarom zou je zo hard lachen als je weet dat je vervolgens twee minuten half aan het stikken bent? Maarja, hij was ook wel héél grappig.
De kat die op zijn schoot zat rochelde gezellig met hem mee. Hij kuchte terwijl zijn tong uit zijn bekje stak. Die kon er ook wat van. Ze stopten tegelijk met hoesten.
‘Dus, misschien kunt u iets vertellen over uw leefsituatie?’ vroeg ik. Het was niet mijn bedoeling dat het er zo formeel uitkwam.
‘Mijn leefsituatie… ach ja, eh, wat kan ik ervan zeggen?’ lachte hij. Hij pakte een glas van het tafeltje naast hem en nam een slok, waarna hij een vies gezicht trok. Naast het glas stond een halflege fles vodka. ‘Ik zit hier een beetje enneh… voel me niet zo fit… en de koelkasten beginnen een beetje te stinken, enzo.’
Oké, daar kon ik wel wat mee. Het was gewoon een oude, luie alcoholist die altijd in die stoel zat en zijn huis liet vervuilen, en wat hulp nodig had. Dat ging vast gezellig worden.

‘Alles waarvan je denkt, “wat moet je ermee”, mag wel weg’, zei hij toen ik met een rol vuilniszakken de huiskamer binnenkwam.
‘Zoiets als al die puntige, roestige voorwerpen in de gang?’
‘Nee, die heb ik nog nodig!’
‘Waarvoor dan?’ Ik kon niet echt bedenken wat een vent die de hele dag op zijn stoel zat nu nog een keertje met roestige voorwerpen van plan was.
‘Ja gewoon, onderdelen… Komen ze misschien nog halen…’
Ik kon me eigenlijk geen enkel persoon op de wereld voorstellen dat iets kon met die puntige roestige voorwerpen, of met zijn plakkerige gereedschap. Die vent had in ieder geval zijn wodka, zijn kat en zijn afstandsbediening, dat was alles wat hij nodig had.
‘Als je hier bent om me van de alcohol af te helpen, dan zal ik je de moeite besparen: gaat niet gebeuren’, had hij beslist gezegd. Het zij zo. Die vent was waarschijnlijk altijd al een liefhebber geweest. Het was een beslissing voor het leven.  Daar ging een of ander thuiszorghulpje hem echt niet vanaf praten. ‘Oké, prima’, had ik geantwoord. ‘Als jij doodgaat krijg ik wel weer een andere baan.’
‘Zo is het maar net, wat maakt het ook allemaal uit?’, hij nam nog een extra grote slok uit zijn glas. ‘Niet alsof iemand me zou missen…’
‘Dat weet je niet, misschien heb je wel massa’s aanbidders!’ zei ik bemoedigend.
‘Ik zal je es vertellen… ooit stonden ze voor me rij.’ Gelukzalig staarde hij voor zich uit terwijl hij terugdacht aan lang vervlogen tijden.

De koelkast was het ergste deel. Hij zat zo volgepropt dat er een stoel voor stond om hem dicht te houden. Toen ik de stoel weghaalde viel er een deel van de inhoud op de grond, en de keuken werd vervuld van een geur waar een paard van flauw zou vallen. ‘Ja, dat had ik misschien moeten zeggen’, riep de man vanuit zijn stoel. Hij hoeste, blijkbaar was de geur ook al bij hem aangekomen. ‘Eigenlijk kan dat hele ding wel weg.’
‘Heb je geld voor een nieuwe koelkast?’ vroeg ik.
‘Nee.’
Er zat helaas niets anders op, ik móest hem wel opruimen. Ik moest moeite doen om niet over te geven terwijl ik kilo’s oud, bedorven vlees tegelijk in een vuilniszak propte. Het scheelde dat er plastic omheen zat, maar dat hield de geur niet tegen en ik kon de krioelende maden er doorheen voelen, zelfs al had ik handschoenen aan. Wat die vent met een hele koelkast vol vlees en vis dat al vijf jaar over datum was moest, wist ik niet. Wat hij er ooit mee had gemoeten wist ik ook niet. Hij had duidelijk een lesje nodig in efficiënt boodschappen doen.

Op een dag vroeg hij of ik zijn yahtzee-spel wilde pakken. ‘Oh, daar heb ik nu geen tijd voor, hoor’, zei ik snel. Mijn werkdag was bijna voorbij en ik wilde zo snel mogelijk weg uit zijn stinkhuis.
‘Ach ik heb jou toch ook niet nodig’, snauwde hij. Nou ja, daar zou zijn inmiddels niet meer geïnfecteerde arm waarschijnlijk anders over denken.
‘Met wie wilde je het dan gaan spelen? Je kat?’ Ik betwijfelde ten zeerste of die kat het aan zou kunnen om zich zo in te spannen, als hij al met dobbelstenen kon gooien. Dat beest was echt aan zijn einde. Hij was broodmager, zat onder de kale plekken en hij hoeste de hele dag door. Het was me inmiddels heel erg opgevallen dat ze altijd samen hoestten, die twee. Begon de een dan begon de ander. Ik was blij dat ze niet allebei haarballen uitkotsten, maar het scheelde niet veel.
‘Gewoon, met m’n eigen’. Ik haalde mijn schouders op en gaf hem zijn yahtzee-doos. Vervolgens ging hij in zijn eentje dobbelsteentjes gooien. Hij deed het wel écht tegen zichzelf, want hij schreef om de beurt op twee papiertjes zijn punten op, zodat hij in ieder geval nog een spannende competitie had.
‘Doe je dat vaak? In je eentje yahtzee spelen?’ vroeg ik.
‘Zie jij hier mensen met wie ik het kan spelen?’ zei hij droevig lachend. ‘Nee, ik ook niet.’
‘Dan nodig je toch iemand uit. Iedereen staat toch te springen op dat soort verzoeken. Heb je geen vrienden?’
‘Genoeg! Cees en Ben bijvoorbeeld… Enneh’, hij keek nadenkend de kamer in. Misschien was hij hun namen vergeten. ‘Dat zijn in ieder geval goeie vrienden.’
‘Wanneer heb je die voor het laatst gezien?’
‘Je bent wel een nieuwschierige hè, jij’ proestte hij, terwijl hij misvormd naar me knipoogde. ‘Geeft niet hoor, ik vind het wel leuk.’
‘Nou?’ dramde ik door. ‘Wanneer?’
‘Euh… Dat zal wel zo’n vier jaar geleden zijn…’
‘Dan bel je ze toch gewoon eens op. Dan maak ik je huis in orde’, zei ik, wetend dat dat nog véél moeite ging kosten. ‘en dan nodig je ze uit en dan doe je alsof je gewoon normaal bent.’
‘Weet je wat’, zei hij, iets minder chagrijnig dan normaal, ‘misschien doe ik dat wel.’
‘Oké!’ zei ik triomfantelijk. ‘Nou, tot morgen!’
‘Daaag wijffie.’

Toen ik de volgende dag bij hem kwam zat hij op zijn stoel, met zijn kat. Hij had de tv niet aan. Hij had geen wodka. Hij zat starend naar de muur en het enige geluid dat af en toe de stilte doorbrak was een zacht kuchje van zijn kat of van hem.
‘Alles goed?’ vroeg ik opgewekt. Ik was altijd al een ochtendmens geweest.
‘Ben is dood’, viel hij met de deur in huis. ‘Had net Cees aan de lijn… Verder wilde hij weten wanneer hij die onderdelen kon komen halen.’
‘Euhm, de onderdelen?’ vroeg ik verschrikt.
‘Je weet wel, die roestige voorwerpen waarover je de hele tijd hebt zitten zeiken.’
Oeps… ‘Die heb ik weggegooid.’
Hij sperde zijn ogen wijd open en greep de stoelleuningen vast. Het was dat het voor hem net iets teveel moeite koste om uit die stoel te komen, anders had hij dat waarschijnlijk wel gedaan. ‘Wát heb je gedaan?’ zijn stem kraakte heviger dan normaal doordat hij in paniek was.
‘Kom op, wat moet iemand daar nou mee? Je hebt mazzel dat je die arm nog hebt! Als het echt belangrijk is regel ik wel nieuwe.’
‘Nieuwe?’ zijn stem sloeg over van ongeloof, wat weer een kleine hoestbui veroorzaakte. ‘Die dingen waren onvervangbaar! Weggegooid… je hebt echt géén idee wat je je op de hals hebt gehaald… Godgodverredomme… Nou, we gaan het zien.’

Het hele weekend had ik een knoop in mijn maag. Niet zozeer omdat ik me zorgen maakte over Cees en de missende roestige onderdelen. Als ik Cees mijn welgemeende excuses aanbood en zou voorstellen om zijn roestige onderdelen te vervangen, dan zou dat toch wel genoeg moeten zijn? Nee, ik was meer bang voor wat ik zou aantreffen als ik weer op mijn werk verscheen. Hoe serieus zou hij het genomen hebben? Hij leek doodsbenauwd toen ik vertelde dat ik ze weg had gegooid. Dan kon het wel tussen zijn oren zitten, maar dat maakte toch niet veel uit voor de manier waarop hij er mee omging.
Weer stond ik nerveus voor zijn deur. Ik had de laatste tijd juist het gevoel dat hij wat was opgewarmd, het was af en toe zelfs bijna gezellig te noemen. Hopelijk was hij niet weer terugveranderd in zijn oude, norse zelf, vanwege die ene kleine fout.

Zijn deur stond altijd open, maar ik vond het toch prettiger om te wachten tot hij ‘binnen!’ riep. Dat kostte hem misschien enige longkracht, maar ik had in het verleden al genoeg ongemakkelijke akkefietjes meegemaakt door zomaar ergens binnen te walsen. Dat ging me mooi niet nog eens gebeuren! Dit keer duurde het alleen wel erg lang tot hij ‘binnen’ riep, dus ik ging er vanuit dat hij minstens een beetje kribbig zou zijn. Ik moest het er maar op wagen.
‘Hallo!’ riep ik alvast de gang in. Geen reactie. Jeetje, moest ik nou echt op mijn knieën gaan zometeen? Hij bekeek het maar. Ik kwam hier toch niet om vrienden te maken, maar om zijn huis leefbaar te maken! Hij had zijn arm maar mooi aan mij te danken! Dat ging ik die Cees dan ook maar mooi vertellen. Laat hem lekker zelf al zijn ledematen verliezen met zijn roestige troep! Hoelang hadden ze elkaar al niet gesproken? Vier jaar? En nu is het ineens van levensbelang dat hij zijn troep terugkrijgt? Nou, mooi niet.
Hmm, ik zou toch zweren dat ik de hindernissen in de gang tot een minimum beperkt had voor ik wegging op vrijdagmiddag. Blijkbaar had hij alles weer overhoop gehaald, misschien in de hoop nog ergens een klein roestig schroefje te vinden, of zo.
Zoals gewoonlijk zat hij in zijn stoel, maar dit keer vond ik hem er wel erg ongemakkelijk bij zitten. Een leeg glas in zijn ene hand, in zijn andere een gedoofde sigaret die vooral uit askegel bestond. Zijn ogen waren gesloten. Ik ging meteen van het ergste uit, maar ik zag dat hij nog ademde, al was het nog maar net. Dat hij piepte was wel normaal, maar zó erg, dat had ik nog nooit gehoord. Zijn voorhoofd was koud en zweterig en het beetje braaksel op zijn hemd viel me nu pas op. Dit was waarschijnlijk niet goed.
Terwijl ik op de ambulance wachtte, keek ik eens rond in de kamer. Zouden ze wel genoeg plek hebben voor een brancard? Waar is die vieze, oude kat eigenlijk? Ik keek eens rond of ik hem kon vinden, maar hij was nergens te bekennen. Misschien was hij ergens in een hoekje gekropen om dood te gaan. Het zou eens tijd worden. Ik besloot de hindernissen in de gang maar vast weer uit de weg te ruimen.
Een kwartier later was de ambulance er eindelijk. Ze hadden bepaald geen haast als het om oude alcoholisten ging. Misschien waren ze nog wel even gestopt om een hamburgertje te bestellen.

Mijn werkgevers zeiden dat ik het beste gewoon verder kon gaan om het huis in orde te maken, voor het geval dat hij thuiskwam. In het ziekenhuis kon ik toch niet veel voor hem betekenen, hij was nu in de handen van de artsen. Als ik het leuk vond kon ik van de week wel even langs gaan, lachten ze, alsof het een belachelijk idee was om iets aardigs voor iemand te doen zonder ervoor betaald te krijgen.

Twee dagen later ging ik bij hem op bezoek. Het was een beetje vreemd om zijn kamer binnen te lopen en niet meteen bedwelmd te worden door de vieze oude rook- en alcohollucht die normaal om hem heen hing. Nu rook hij alleen nog maar naar zieke oude man.
Hij zag er slechter uit dan ooit tevoren. Mager, diepe kringen onder zijn ogen.
‘Je hebt geluk, hij is sinds vanochtend van de beademing af. Hij zal zo wel wakker worden voor zijn middageten,’ ze wees naar een klef papje wat op het kastje naast zijn bed stond.
Wat ongemakkelijk ging ik naast het bed zitten. Ik had altijd al moeite met ziekenhuizen, zelfs met mensen die ik heel mijn leven kende. Deze man kende ik pas een paar weken. Wat moest ik doen als hij ineens besloot om dood te gaan? Zijn hand vasthouden? Zeggen dat het allemaal wel goed zou komen? Misschien moest ik er maar gauw vandoor sluipen…
Zijn ogen gingen een stukje open. Het duurde even voor hij mij in het vizier kreeg.
‘Kkh…. k-k-‘  stotterde hij.
‘Wat?’ vroeg ik, en ik kwam dichterbij.
‘Kat…’ piepte hij met al zijn energie.
‘Het spijt me, ik weet niet waar je kat is… ik heb het voerbakje nog gevuld maar hij heeft er niet uit gegeten… ik ga nog wel even goed zoeken in de buurt…’
‘Cees!’ Er klonk een slijmerige hoest en een hoop gerochel. Als ik dit zo hoorde ging het niet heel lang meer duren… en nog maakte hij zich druk over die verdomde Kees, ongelofelijk.
‘Bel Cees!’
Allemachtig. Als dat zijn sterfwens was, vooruit, dan belde ik die Cees wel. ‘Goed, ik bel hem, beloofd!’ stelde ik hem gerust.

‘Ja, hallo’, hoorde ik aan de andere kant van de lijn.
‘Ehm, hallo, spreek ik met Cees?’
‘Dat leg eraan wie het vraag’, antwoordde hij geheimzinnig.
‘Ik ben de thuishulp van -‘ begon ik.
‘- Ik zie al hoe de steel in de vork zit,’ kapte hij me af, ‘hij zei al dat z’n hulp ze weg had gegooid, maar ik zeg, jongen, het is jouw verantwoordelijkheid. Jij zou erop passen terwijl ik in de bak zat. Dat ie de verantwoordelijkheid bij een ander neerleg, dat is z’n eigen pakkie an.’
Ging dit nou serieus weer over die vervloekte onderdelen?
‘Meneer, hij kan er echt weinig aan doen. Hij heeft juist nog nadrukkelijk gezegd dat ik het niet weg mocht gooien, maar hij was al bijna zijn arm kwijt door die rotdingen -‘
‘Ja, da’s nie mijn probleem’, lachte hij.
‘Nou, dat denk ik wel. Ik kan die rotdingen niet terugkrijgen. Ik kan hoogstens nieuwe voor u regelen’, bood ik aan. Het was misschien een enorme lummel, maar ja, hij had wel in de bak gezeten. Geen idee waarvoor, maar ik wilde toch liever geen schuld bij hem hebben staan.
‘Nieuwe regelen? Onmogelijk. Je zorgt maar dat je ze terugvindt. Als die ouwe zijn kat tenminste ooit nog levend terug wil zien. Mag ‘tie wel opschieten, trouwens, want dat beest kan het volgens mij ieder moment begeven’. Hij liet een ook zeker indrukwekkende pieplach horen, maar die verbleekte duidelijk naast die van zijn oude vriend.
Dat bedoelde hij dus in het ziekenhuis. Cees had zijn oude kat gegijzeld? Vanwege wat oud, roestig ijzer?

‘Ik moet zeggen, dit is wel een beetje ongebruikelijk,’ was het oordeel van mijn werkgever, ‘en wat mij betreft mag je hier gewoon vanaf stappen. Zolang hij in het ziekenhuis ligt kan je niks doen, en het schoonmaken van het huis is ook wat nutteloos als je niet weet of hij ooit nog thuiskomt. Ik kan je voor morgen nog aan iemand anders toeverwijzen, je wilt natuurlijk geen uren missen.’
Natuurlijk had ik niet kunnen verwachten dat ze me door zouden betalen als ik op zoek ging naar oude onderdelen om de gegijzelde kat van een bijna dode man te redden. Wat zou het ook eigenlijk uitmaken? Dadelijk had ik dat rotbeest terug en dan gingen ze beide een dag later dood. Maar ik baalde bijna nog het meest van die walgelijke koelkast. Ik had dat hele ding met al mijn uithoudingsvermogen schoon geschrobt, en hij zou misschien nooit meer gebruikt worden. Waarom had ik eigenlijk niet gewoon een goedkoop tweedehandsje voor hem gehaald in een kringloop? Die twintig euro had ik toch echt wel over om niet urenlang in de krioelende maden te hoeven graven.
In ieder geval, en ik wist niet waarom, voelde ik toch wel een soort plicht om de twee weer bij elkaar te brengen. Zelfs al zouden ze direct samen sterven. Het was toch ergens mijn schuld, ik had immers de oude spullen weggegooid.

De container achter het huis was nog niet geleegd, dat was in ieder geval een meevaller. Misschien was hij zelfs voor de vuilnismannen te goor, want al van meters ver was de stank zó intens dat je er van ging kokhalzen. De felle zon die er dagen op had gestaan had ook niet echt meegeholpen. Voor de vliegen was het echter een groot feest. Met zijn duizenden draalden ze om de container heen, op zoek naar een ingang.
Terwijl ik mezelf bewapende met mijn mondkapje, wist ik al dat die me nauwelijks zou bijstaan. Dit was een reis die ik alleen moest afleggen.
Zeker weten of ik dit zou overleven dat wist ik niet, maar als ik hier doodging, in die rottende vleescontainer, dan was ik in ieder geval een nobele daad gestorven. Ik had me mijn einde altijd iets charmanter voorgesteld, maar goed, het was nu eenmaal even niet anders.
De containerdeur ging met een zwaai open. Mijn lichaam wist gewoon eerder dan ik dat ik moest overgeven. Een mix van zure brokken en slijm vulde mijn mondkapje en liep er langs alle kanten uit. Die kon ik ook wel weggooien. Nu stond ik er echt alleen voor. Voorovergebogen graafde ik tussen de warm geworden zakken met maden, wanhopig op zoek naar wat daaronder lag. Ik kon niet diep genoeg. Bovendien was er teveel. Ik moest de zakken uit de container halen en tijdelijk op de grond neerleggen. Al dat braaksel wat mijn lichaam uitstootte zorgde er in ieder geval voor dat ik de maden niet zo goed kon zien, maar ik kon ze nog wel langs mijn handen voelen glijden. Ik kon er nog steeds niet bij. Er zat niks anders op.
Het was erg waarschijnlijk dat ik hier ging sterven, dacht ik. Ik was immers al omsingeld door de rottende stank van de dood. En de kots. En de vliegen. Maar toen had ik eindelijk de bodem bereikt. Ik haalde me gemeen open aan een scherp, roestig voorwerp. Het was niet voor niets geweest. Ik greep wat ik grijpen kon, sprong de container uit en rende voor mijn leven. De rottende zakken vlees op straat achterlatend.

Toen Cees nietsvermoedend de deur opendeed, sloeg hij hem meteen met een klap weer dicht.
‘Jezus, wat is dat?’
‘Ik heb je roestige voorwerpen’, zei ik met alle trots, en één voor één gooide ik ze door de brievenbus.
‘Het is niet compleet’, mopperde Cees. Als dit allemaal voor niets was geweest, dan zou ik mezelf van kant maken. ‘Maar goed, ik haal die rotkat wel, zolang je maar zo ver mogelijk van mijn voordeur vandaan gaat met die walgelijke stank.’
‘Waarvoor heeft u die roestige voorwerpen eigenlijk nodig?’ riep ik door de brievenbus.
‘Nergens voor. Sentimentele waarde.’

De kat wilde nauwelijks met me mee. Zelfs voor dat oude beest was ik te walgelijk. Maar niet alleen dat. Het leek er ook op dat hij het liefst een rustig plekje op wilde zoeken om te sterven. Hij was magerder dan ooit en zijn gepiep was nog nooit zo erg geweest. Uiteindelijk kwamen we samen levend aan bij het ziekenhuis. Het leek erop dat ik te laat was. Er hing een dode rust in de kamer. Het enige waaruit bleek dat hij nog leefde, was het gepiep van de machines waar hij aan zat. Toen de kat zag wie er in het bed lag, sprong hij met een kracht die ik nooit verwacht had uit mijn armen en op het bed. Bij het eerste liefdevolle miauwtje werd de man wakker en zat plotseling rechtop in het bed.
‘Mijn liefste oude vriend!’, juichde hij, en hij proestte feestelijk. Twee dagen geleden had hij nog nauwelijks kunnen praten, maar nu hij herenigd was met de kat leek hij ineens weer vol levenskracht te zitten.
‘Het is een wonder’, zei de zuster. ‘Sorry dat ik het zeg, maar ik had u toch echt afgeschreven.’
Ik ook, dacht ik. En die kat ook. Maar ook het beestje leek weer zijn oude zelf. Niet dat dat nou per se iets goeds was, maar blijkbaar kon het nog slechter. Zouden de twee van elkaar afhankelijk zijn? Ik herinnerde me ineens dat ze altijd tegelijk aan het hoesten waren. Een paar dagen van elkaar gescheiden zijn had ze bijna het leven gekost, en nu leek er ineens niets meer aan de hand.

‘Dus, wat moet een man doen om hier een glaasje wodka te krijgen? Haha, je ruikt trouwens een beetje naar mijn oude koelkast! En wat hebbie voor wond op je arm?’

Folkert

Folkert,

Ten eerste wilde ik even zeggen dat het niet mijn bedoeling was om je zo voor gek te zetten bij je vrienden. Ik snap dat je een imago hebt om hoog te houden, en als je vriendin zich dan zo losbandig gedraagd door op de bar te gaan dansen en vergeten is dat ze geen ondergoed draagt, dan snap ik dat dat enige gêne teweeg brengt.
Toch wil ik je er even op wijzen dat jij degene bent die me gevraagd heeft om geen ondergoed te dragen, dus ik zou het fijn vinden als ook jij een deel schuld voor je rekening neemt, hoe moeilijk het ook mag zijn met dat immens grote ego van je. Bovendien wist je allang wat voor vlees je in de kuip had, dus je had dit wel kunnen zien aankomen. Voortaan moet je je dat maar bedenken, voor je weer iemand uitnodigt om deel uit te maken van je verschrikkelijke korpsballenavond.
Ik raad je dan ook aan om het de volgende keer in een andere hoek te zoeken, aangezien je mijn soort toch niet kunt waarderen. Dit voorkomt teleurstellingen voor beide partijen.
Het was leuk voor zolang het duurde. Misschien tot ziens.

Groetjes,
Kim.

De olifantenmuts

Vastleggen in volledig scherm 30-11-2015 183212.bmp

Als je graag de indruk wilt wekken dat je je voedsel in je mond kunt stoppen zonder je handen daarvoor te gebruiken, dan is deze muts echt iets voor jou! Met deze blikkenvanger steel je gegarandeerd de show, en het is weer eens wat anders dan de veel voorkomende emo-pandamuts.

Net als de huid van een olifant voelt de muts een beetje stug aan, maar wees niet bang: er zijn geen echte olifanten voor mishandeld, en het is gemaakt van uit elkaar vallend kunstwol, dus hartstikke vegan verantwoord! Zo ziet iedereen in één oogopslag dat je een echte dierenvriend bent! De muts heeft zoals je ziet slagtanden, maar daar heb je minder aan dan dat het eruit ziet. Er zitten geen spieren in de muts die je aan kan spannen en bovendien zijn de slagtanden erg buigzaam en zacht, dus als je de intentie hebt iemand te slachten, raad ik je aan om je eigen tanden te gebruiken, of anders een hakbijl. De hakbijl zit helaas niet bij de muts inbegrepen, maar die kun je vinden in de meeste doe-het-zelf zaakjes of in het tuinhuisje van je vader.

Waar vind ik zo’n prachtige hoofddeksel?
Deze muts komt van een kraampje in de Jaarbeurs Utrecht, tijdens de Mega Record & CD Fair, die twee keer per jaar plaatsvindt. Op het prijskaartje staat het geheimzinnige woord ‘Merchandise’. Officieel kost deze muts €9,99, maar omdat ze graag hun kraampje af wilden sluiten voor de dag en we maar langzaam alle mutsen bleven overwegen (welke dierenmuts vertegenwoordigt het beste ons karakter?), kwamen ze met het onweerstaanbare voorstel: vier mutsen voor €10,-!

Hier is hun webshop:
www.holeinthewallposters.com
Al heb je daar niet bijster veel aan als je deze muts zoekt. Die staat namelijk helemaal niet op de site. Maar je kunt er wel mooie koffiemokken vinden.

 

 

 

Killer Samurai Sudoku #7

Het was een van de maandelijkse vaste eetavonden van onze vriendengroep. Goed verzadigd zaten we al een geruime tijd na te tafelen en er waren al enkele flessen alcohol versleten. Voor de zoveelste keer dreigden onze glazen leeg te raken, wat natuurlijk uit den boze was, en er werd onrustig heen en weer geschuifeld door alle aanwezigen. Het idee alleen al dat iemand van ons zodadelijk een slok zou willen nemen en dat dat niet direct mogelijk was, was beangstigend. “Jij bent aan de beurt”, zei Klara, die tegenover me zat, tegen haar man. Hij wierp haar een vuile blik toe en stond op.
“Wat?” snauwde ze tegen ons. “We gaan gewoon netjes het kringetje af, hoor.”
Mijn man en ik keken elkaar aan. “We zeggen toch niets?”
“Weet je wat het probleem is?”, zei de man van Klara, toen hij terugkwam met een dienblad vol gevulde glazen. “Het is heus niet dat ik niet wil opstaan, ik weet namelijk best dat ik aan de beurt ben, maar de toon waarop jij me erop wijst, die bevalt me niet. Je wilt graag doen alsof je de macht over me hebt tegenover je vrienden.”
“Wat is dat nou weer voor onzin?” lachte Klara spottend. Ze nam een slok uit haar glas en trok een vies gezicht. “Jezus. Wat is dit voor bocht? Hoe vaak moet ik je nou nog zeggen dat ik DROGE witte wijn drink, geen ZOETE? Dringt er ooit iets door in dat zaagselhoofd van jou?”
“Dit bedoel ik dus, Klara. In plaats van dat je me er rustig op wijst dat ik een vergissing heb gemaakt…”
“Zal ik je er anders even rustig op wijzen, schat, dat je die vergissing al zo’n vijfhonderd keer gemaakt hebt? Is het dan zo moeilijk om te onthouden wat voor drankje je eigen vrouw lekker vindt?” Ze zuchtte overdreven en richtte zich toen tot mij. “Wat voor wijn heb jij?”
Ik nam een slok. “Droge”, zei ik en hief daarna mijn glas op naar Klara’s man. “Heerlijke wijn, bedankt.”
“Zie je, van haar weet je het wel”, zei ze beschuldigend. “Maar ja, ik zal er geen probleem van maken, ik drink deze gore zoete troep wel gewoon op, zo ben ik dan ook wel weer. Ga maar zitten.”
Hij ging zitten en keek nors voor zich uit. Hij was nooit echt een fan geweest van onze etentjes, omdat hij eigenlijk niet echt bij onze vriendengroep hoorde, maar nou eenmaal de man van Klara was. Het was meer een verplichting. O wee als hij een keertje niet aanwezig was… dan kreeg hij het wel te horen van Klara. Ik was het stiekem best met hem eens dat ze altijd naar tegen hem deed als wij er waren en het was absoluut niet zo dat ik haar daar cooler door ging vinden. Eigenlijk wilde ik haar er graag op aanspreken, maar ik wilde liever de vrede bewaren en me vooral zo min mogelijk met andermans huwelijk bemoeien.
“Hallo zeg, er zijn ook nog mensen die wel van zoete witte wijn houden, hoor”, zei Lara. “Fijn dat je mijn drinklust probeert te bederven.”
“Ach, je bent sowieso al bedorven van binnen als je dat drinkt voor je plezier”, zei Klara.
Mijn man en ik keken elkaar aan en lachten. Niet omdat we het grappig vonden wat Klara zei, maar omdat we in elkaars ogen konden lezen dat het de hoogste tijd werd om op te stappen.
“Schat?” zei ik op mijn allerliefste stem tegen mijn man.
“Ja, wij moeten er vandoor he?” zei hij.
“Ja… wil jij anders…”
“Alvast de stoelverwarming aanzetten?” maakte hij mijn zin af. “Natuurlijk, lieverd, ik wil niet dat je straks koude billen krijgt!”
Ik gaf hem een zoen en zei: “Je kent me ook zo goed! Ik verzamel je spullen wel even.”
“Je bent geweldig.” Hij stond op, ging achter me staan en sloeg zijn armen om me heen. “Ik ben ook zo rommelig, maar mijn schat weet altijd waar ik alles heb gelaten. Nou, dag jongens, het was me weer een waar genoegen!” Hij liet me los en verliet de eetkamer van Klara.
“Ik ga naar bed. Dag iedereen”, zei Klara’s man. Nu mijn man weg was, met wie hij het nog redelijk kon vinden, was er voor hem niemand meer echt de moeite waard om te blijven zitten en ook hij verliet de ruimte.
“Hoe doen jullie dat toch?” vroeg Klara. “Jullie zijn zo perfect… Vullen elkaar geweldig aan… Het is om misselijk van te worden.”
Ik verbaasde me er ook over. Vooral als ik keek naar hoe Klara en haar man altijd tegen elkaar deden. In iedere simpele conversatie die ze voerden leken wel hatelijke opmerkingen verborgen te zitten. Oke, Klara was dan wel een zeikerige trut, maar eigenlijk leken de meeste stellen die ik kende meer op hen, dan op ons. Misschien was het onze gezamelijke passie die ons op zo’n manier deed verbinden. Misschien dat, als we beiden niet zoveel van sudoku’s hadden gehouden, er van ons ook niet veel meer overbleef dan een hoop gesnauw en ergernis, maar ik kon het me eigenlijk niet voorstellen. We waren nu eenmaal voor elkaar bestemd, daar kon niets of niemand iets aan veranderen.

Toen mijn man de volgende dag thuiskwam van zijn werk, gooide hij zes kranten op tafel. “Alsjeblieft, schat. De allernieuwste.”
“Dank je wel!” zei ik. “Daar zat ik op te wachten. Ik heb tegen elven vanochtend de laatste uit Killer Samurai Sudoku #7 afgemaakt… Ik had echt niets meer te doen! Ik moest als afleiding gaan computeren… Jezus, wat saai! Wat doet iedereen toch op zo’n ding? Waar zijn jouw kranten eigenlijk?”
Hij ging naast me op de bank zitten en keek me aan met een bezorgde blik. “Ik hoop dat je het niet erg vindt, maar ik heb de mijne allemaal al op mijn werk gemaakt… Ik kon me weer eens niet inhouden.”
“Natuurlijk vind ik dat niet erg. Als je maar niets voorzegt!” zei ik toen ik zag dat hij meekeek naar de eerste sudoku uit de Metro-krant die ik zojuist had aangebroken.
“Ik zal me er niet mee bemoeien”, beloofde hij en hij zette de tv aan. “Staat hij te hard? Kun je je wel concentreren?”
“Ja hoor”, zei ik. “Alsof zoiets onbenulligs als een tv me kan afleiden van waar het werkelijk om draait.” Ik lachte bij dat stompzinnige idee en begon ijverig en verheugd de missende getallen in te vullen, al waren de sudoku’s die in de metro verschenen een eitje voor zulke vergevorderde sudokuliefhebbers als ik.

Twee weken later viel er een brief van de Metro op de deurmat. Ik was razend benieuwd naar wat het kon zijn, maar ik wilde hem eigenlijk niet openen voor mijn man thuis was. Misschien had hij me wel op de een of andere manier willen verrassen door naar de Metro te schrijven hoe gepassioneerd ik over sudoku’s was en had hij zo een interview kunnen regelen, zodat ik al mijn ervaringen en gevoelens over mijn passie met de wereld kon delen. Indien dat het geval was, wilde ik de brief op zijn minst samen met hem openen zodat ik verbaasd, dankbaar en smoorverliefd in zijn armen kon vallen.
Omdat de spanning me teveel werd en ik al een uur naar het Metro-Logo op de brief had zitten staren, ging ik op bezoek bij Klara om afleiding te zoeken, al was ze niet de allerbeste afleiding die een mens kon hebben. Bovendien was ik helemaal niet afgeleid, want de brief bleef maar door mijn hoofd spoken. Klara was helemaal niet enthousiast. “Waarschijnlijk is het gewoon spam”, zei ze. “Wind je toch niet zo op, mens.”
“Ze sturen helemaal geen spam. Het moet iets belangrijks zijn. Iets wat mijn man voor me heeft geregeld…”
Plotseling stond Klara op en keek boos op me neer. “Weet je, ik ben je eigenlijk hartstikke zat. Waarom probeer je het er de hele tijd zo in te wrijven dat jullie zo’n perfect stel zijn en wij niet?”
“Maar…” stamelde ik. “Dat probeer ik helemaal niet! Echt niet!”
“Dat doe je wel! Het is constant ‘mijn schatje dit, mijn liefje dat, kijk wat hij voor me heeft gedaan, kijk hoe goed we bij elkaar passen’… BAH! Je vraagt nooit hoe het met mijn relatie gaat… Wil je het weten? Die is RUK”, schreeuwde ze, terwijl de tranen over haar wangen begonnen te stromen.
“Weet je waarom je relatie ruk is, Klara?” zei ik boos, terwijl ik ook ging staan. “Omdat je een negatieve bitch bent die alles stom vindt en alleen maar loopt te klagen! Heel cool hoor, die constante fuck-you houding, maar het zorgt er wel voor dat je uiteindelijk niemand overhoudt!”
Ik stampte weg en ik was niet van plan om ooit nog terug te keren. Die strontvervelende maandelijkse etentjes kwamen me sowieso mijn neus uit. Ik kon mijn tijd veel beter benutten met sudoku’s maken.

Toen ik thuiskwam, stond mijn man meteen op van de bank, hij liep naar me toe en knuffelde me stevig. “Lieverd! Ik heb geweldig nieuws!” Ik was lichtelijk teleurgesteld toen ik de geopende brief van de Metro op tafel zag liggen. Hij had me dus niet willen verrassen, maar als hij had gedacht dat ik dat wel had willen doen, vond hij het blijkbaar veel minder belangrijk om zoiets samen open te maken.
Ik maakte me los uit zijn omhelzing. “Wat dan?”
“We hebben een weekendje in de Franse Ardennen gewonnen! Door onze sudoku-inzending!”
Eindelijk. Al die jaren van trouw elke dag twee Metro’s kopen zodat we allebei een sudoku hadden, al die jaren trouw ons antwoord doorsturen, had ons nu dan toch beloond.

Daar zaten we dan, in de Franse Ardennen. Midden in een prachtig, stil, verlaten bos. Het was hier zo heerlijk rustgevend, er waren geen afleidingen, geen vervelende straatgeluiden, geen irritante huishoudelijke taken om te verrichten… Hier konden we ontspannen.
Dit leek me het perfecte moment om mijn sudoku vakantieboek erbij te pakken, die ik alleen aanbrak voor dit soort speciale gelegenheden, maar toen ik hem uit mijn tas haalde, pakte mijn man hem af. “Lieve schat… we zijn samen op vakantie. Vind je niet dat we eens wat aandacht aan elkaar moeten besteden?” vroeg hij, en met een veelbetekenende blik kwam hij dichterbij om me te zoenen. Mijn eerste gedachte was hem wegduwen en mijn boek weer terugpakken, maar ik besloot om niet te protesteren, hij had ook eigenlijk wel gelijk… er waren nog andere dingen in het leven dan sudoku’s.
Even later lagen we hijgend naast elkaar op bed. Ik kon me eerlijk gezegd niet herinneren wanneer de laatste keer was dat dat was gebeurd. “Zie je nou wel, schat? Geeft dat niet veel meer voldoening dan ontdekken welk cijfertje waar moet?” vroeg hij gelukzalig.
“Ja…” zei ik, maar terwijl ik het zei besefte ik dat het niet waar was. Wat ik normaal altijd deed als mijn man en ik klaar waren in de slaapkamer, was mijn sudokuboek pakken en dan maakten we er samen een, maar op dit moment leek dat niet het juiste om te doen. Ik voelde een soort druk om alleen maar samen met hem te zijn, maar eigenlijk had ik geen idee wat ik nu tegen hem moest zeggen. Hij blijkbaar ook niet. We lagen een halfuur zwijgend naast elkaar en ik voelde me ontzettend ongemakkelijk. Op een gegeven moment werd het me teveel en liep ik naar de woonkamer.

Toen hij even later op de bank kwam zitten en hij zag dat ik mijn boek weer had gepakt, zei hij: “Schat…” Ik zuchte, legde mijn boek neer en keek hem afwachtend aan. Er viel een doodse stilte. “Mooi hier, he?” zei hij. “Ja”, antwoorde ik. “Heel… rustig.”
Plotseling hoorden we een harde bons op de deur. “Wat was dat?” zei ik paniekerig.
“Ik weet het niet, schat… vast niks bijzonders…” zei hij, maar hij klonk niet gerust, zijn stem trilde. “Zullen we gaan kijken voor de zekerheid?” We stonden op en slopen naar de deur. Plotseling vielen alle lichten uit, ik kon geen hand voor ogen meer zien. Terwijl mijn man door het kijkgaatje in de deur gluurde, klonk plotseling het geluid van brekend glas in de woonkamer. Van angst en schrik piste ik in mijn broek. “Shit, er is hier iemand!” huilde ik. “Dit was een val!”
“Dat is belachelijk”, zei mijn man. “Het zijn gewoon inbrekers. We moeten wegwezen.” Gewoon inbrekers, midden in een verlaten bos? Ik vond het erg onlogisch klinken, maar er was geen tijd om erover te discussieren, we moesten wegwezen, en snel ook. Halsoverkop renden we de deur uit en onwillekeurig schoten mijn gedachten even naar mijn sudokuboek, maar mijn leven redden was op dit moment belangrijker.

Toen we de longen uit ons lijf hadden gerend en we zeker wisten dat we niet of niet meer gevolgd werden, stopten we. “Wat doen we nu?” vroeg ik. “We staan midden in een donker bos, we weten de weg niet, het dichtstbijzijnde dorp is veertig kilometer verderop… dat redden we nooit.”
Mijn man dacht even na. “Je hebt gelijk. We gaan dood als we in dit bos verdwalen… Misschien moeten we teruggaan. Als ze iets wilden stelen zullen ze dat inmiddels wel gedaan hebben.”
Ik vond het doodeng, maar het was inderdaad onze beste optie. We hadden geen telefoons bij ons, geen portemonnee. We konden hier niets beginnen, zelfs al kwamen we levend aan in een dorp. We begonnen terug te lopen en keken behoedzaam om ons heen. Mijn hart bonsde heftig en de cijfertjes dansten voor mijn ogen. Toen ons vakantiehuisje in zicht was verstopten we ons even in de bosjes en wachtten we af of we iets hoorden of zagen, maar het leek volkomen stil en verlaten. Ik keek mijn man aan en hij knikte.
Voorzichtig naderden we het huisje en we gingen naar binnen. Net toen we hadden vastgesteld dat er niemand meer was, hoorden we de voordeur dichtslaan. Ik klampte me aan mijn man vast en luisterde naar de zware, naderende voetstappen.

“Nu heb ik jullie… eindelijk”, zei een man die we nog nooit van ons leven hadden gezien. Hij was rond de veertig jaar, schatte ik, met verstrooide, grijze haren en een wilde blik in zijn ogen. Toen hij gemeen grijnsde kwam er een rij bruine, afgebrokkelde tanden tevoorschijn. Hij hield een pistool op ons gericht en hij kwam dreigend dichterbij. “Hebben jullie een fijne wandeling gemaakt?”
Ik wist niet zo goed wat ik daarop moest antwoorden. Het was geen fijne wandeling geweest en dit was niet bepaald wat ik me had voorgesteld van een ontspannen weekendje in de Ardennen. Ik besloot dat ik maar het beste mijn mond kon houden.
“Geen fijne wandeling? Oh, dat is jammer… Ik dacht, laat ik eens wat spanning in jullie leven brengen! Dat hebben jullie wel nodig, geloof ik. Walgelijke sudokumensen… Als er iets is wat ik haat zijn het wel sudoku’s. Ik moest ze vroeger altijd maken van mijn moeder, als ik stout was geweest… Dan werd ik opgesloten in een kleine kamer zonder ramen, met als enige vermaak een sudokuboekje. Als ze me weer vrijliet en ze vond dat ik er te weinig had gemaakt, sloot ze me gewoon weer op.”
Dat was toch geen straf? Het leek me juist helemaal het einde, voor eeuwig in een kamertje zitten met alleen maar sudoku’s, maar dat kon niet, er waren altijd weer van die dingen die zo onbelangrijk leken maar die toch moesten gebeuren…
“Zoiets zouden we nooit iemand aandoen”, zei mijn man, alsof het iets heel ergs was. “Wij zouden anderen nooit lastigvallen of pijn doen met onze hobby.”
“Ik heb eens zitten denken, he… Als niemand een sudoku zou maken en niemand de oplossing op zou sturen, zou er niets aan de sudoku’s in de krant verdiend worden”, vertelde de man. “Omdat jullie ze maar blijven invullen en iedere keer betalen in de hoop dat jullie iets winnen, blijven ze steeds maar weer geplaatst worden, waardoor IK ze de hele tijd te zien krijg. Jullie vallen wel degelijk anderen lastig met jullie hobby. Weet je wel niet hoeveel pijn het doet om iedere keer weer aan mijn jeugd herinnerd te worden?” De man schreeuwde inmiddels.
Ik betwijfelde ten zeerste of het zo werkte, maar het leek me geen slim idee om tegen hem in te gaan. “Het spijt ons”, zei ik. “Dat was niet onze bedoeling. We zullen nooit meer de oplossing versturen, goed?”
“Fout antwoord…”, zei hij dreigend. “Ik denk dat ik de juiste oplossing heb gevonden. Eens even kijken… ik heb een geladen pistool in mijn hand. Zometeen zullen jullie nooit meer in staat zijn een sudoku op te lossen. Hmm… wat mist er nu nog om dit plaatje compleet te maken?”
Mijn man en ik waren compleet versteend en we konden hem alleen maar aanstaren. “Jeetje”, zei de man verveeld. “Voor een stel gevorderde sudokufreaks zijn jullie niet bepaald snugger. Zal ik het antwoord dan maar zeggen? Het enige wat er nog mist, is dat jullie hersenen nog niet uit elkaar gespat zijn en ik vrees dat ik daarvoor toch echt de trekker moet overhalen. Ik kan die sudokuhoofden van jullie niet meer aanzien.”
Ik zakte op de grond en begon geluidloos te huilen. “Je hoeft dit niet te doen”, smeekte mijn man. “We zullen nooit meer een sudoku aanraken, dat beloof ik je. Ik vond ze toch al nooit zo leuk.”
Ik kon mijn oren niet geloven. Op het laatste moment van zijn leven, verraadde hij datgene wat hij lief had gehad. Dit ging hem zeker een enkeltje hel opleveren.
“Wat zeg je nou?” zei ik beledigd. Ik kon mijn woede en verbazing niet voor me houden, zelfs al stond er een geschifte man in de kamer die een pistool op me richte.
“Het spijt me lieverd, maar…” hij draaide zich naar mij toe. “Ik hou helemaal niet van sudoku’s. Eerlijk gezegd vind ik ze oersaai en deed ik alleen maar alsof, om jou het bed in te krijgen… en toen bleek het heel je leven te zijn. Ik vond het wel lekker rustig… Af en toe een sudokuutje maken had ik er wel voor over om bij je te zijn.” Ik zag heus wel dat hij het moeilijk vond en dat hij van me hield, maar dit kon ik hem niet vergeven. Heel mijn leven, heel ons leven samen, bleek een leugen te zijn.
“Je deed ze zeker ook helemaal niet op je werk, he…” het viel me ineens op hoevaak hij die truc wel niet had gebruikt zodat hij lekker tv kon gaan zitten kijken terwijl ik, even vastberaden als altijd, alle sudoku’s in de krant invulde. Nu pas begreep ik waarom.
“Nee… Het spijt me, lieverd… Dit is jouw passie, niet de mijne. Ik dacht gewoon… Ik dacht gewoon dat je me alleen maar leuk vond omdat je dacht dat ik ook van sudoku’s hield.” Ik wilde ertegenin gaan, maar ik kon het niet, want hij had gelijk. Nu ik wist dat we in werkelijkheid niets met elkaar gemeen hadden, voelde ik alleen maar nog maar afschuw.
Ik was even vergeten in welke situatie we ons op dit moment bevonden en ik keek naar de man die in de woonkamer had gestaan, maar hij was verdwenen. Hij had ons ongeschonden laten gaan.

Nou ja, ongeschonden? Blijkbaar was het feit dat hij onze band voorgoed had verpest goed genoeg voor hem geweest, omdat hij wist dat er voor mij nu ook een eeuwige vloek op de sudoku lag. Iedere keer dat ik er een probeerde te maken werd ik weer herinnerd aan die vreselijke nacht in de Ardennen, de nacht dat mijn hele leven uit elkaar viel. Iedere keer als we weer aan de tafel zaten bij Klara, kon ik alleen nog maar snauwen tegen mijn man en in iedere simpele conversatie die we voerden zaten hatelijke opmerkingen verborgen. Iedere keer als ik iets in mijn hoofd op een rijtje probeerde te zetten, raakte ik alleen maar meer in de war, alsof ik een sudoku was die niet klopte.

Het aftervakantiesyndroom

Paniek. Chaos. Intens verdriet. Enkele gevoelens die in mij opkomen wanneer ik na twee welverdiende weken vakantie weer naar school moet.
Het is nou niet bepaald dat ik uitgerust weer op school kom. Het is natuurlijk allemaal heel jofel om feestdag na feestdag in een vakantie te proppen (heb je in ieder geval wat te doen), maar dagenlang drinken gaat je niet in de koude kleren zitten. Natuurlijk kies ik daar zelf voor. Alhoewel, met kerst en oud en nieuw ben je wel een soort van verplicht, het lekkere eten wordt je voorgeschoteld en het lekkere drinken naar binnengegoten. De katers blijven zich maar opstapelen tot je aan het eind van de vakantie nog verrotter bent dan daarvoor.
En dan moet je weer naar school. Alle vakantie en feestdagenvreugde is als sneeuw voor de zon verdwenen op het moment dat je beseft dat het leven vol verplichtingen weer begint. Met moeite vorm je je om twee uur  ’s middags opstaan systeem weer om tot een vroeg naar bed, vroeg opstaan ritme. Iets waar ik, waarschijnlijk voor de rest van mijn leven, moeite mee blijf hebben. Ik begin er vol goede moed aan, gemotiveerd en al, maar dan zwakt het langzaamaan weer af.
’s Avonds denk ik geen enkele moeite te hebben met het opstaan van de komende ochtend. ’s Ochtends vervloek ik mezelf iedere keer weer, want oh, wat is mijn bed toch fijn. Waarom ik me ’s avonds nooit besef hoe fijn mijn bed is, dat weet ik niet.
Op school aangekomen is het alsof de vakantie, met al zijn feestelijke feestelijkheden, nooit heeft plaatsgevonden. Iedereen is hetzelfde, iedereen doet hetzelfde en aan niemand is te merken dat ze niet lang geleden gezellige feestdagen hebben doorgebracht en dronken, intens gelukkig en vol goede moed het nieuwe jaar hebben ingeluid. Sterker nog, iedereen is down. Want de vakantie is voorbij. Het enige sombere vooruitzicht: school, school en nog meer school. Ergens in de verste verte schijnt een lichtpunt: de volgende vakantie.

Kerstverhaal: “Pas op met wat je wenst.”

In de lucht was een atmosfeer van blije kinderen voelbaar. Honderden pakjes had de kerstman al bezorgd. Hij liep zelfs een poosje voor op schema en zo kon hij dus even genieten van een welverdiende pauze, waarin hij tijd had om zich onder het genot van een kop dampende koffie te verbazen over de merkwaardige wensen die kinderen van tegenwoordig hadden.
Wat moest een jongentje van zes met een iPhone? Spelletjes op spelen? Ach ja, als zijn ouders het goedvonden moest hij de wens maar vervullen. Hij wist zich nog te herinneren dat kinderen vijftien jaar geleden door het dolle heen waren toen ze hun splinternieuwe brickgame uitpakten en dat was voor sommige ouders van toen zelfs nog hard te accepteren. Heel de dag met je ogen op zo’n beeldschermpje gericht… Maar ja, je weigert niet graag je kind’s wens, zeker niet als de rest van zijn klas al een brickgame heeft.
Er waren dit jaar ook véél minder kinderen die om een slee hadden gevraagd, wat hem ernstig betreurde. Wat was er heerlijker dan tussen de prachtige sneeuwvlokken van een berg afglijden? Aan de andere kant begreep hij het wel, je wist nooit wanneer de sneeuw eens kwam en het zou jammer zijn om een kerstcadeau een maand later pas te kunnen gebruiken.
Toen hij op zijn horloge zag dat het tijd was om wat gewelddadige X-box spellen te bezorgen bij een jongetje van tien, stapte hij maar gauw de Starbucks uit en vervloekte hij zichzelf dat hij niet naar een andere tent was gegaan. Het was wel lekker, maar veel te duur. Als ze daar toch eens wisten dat het de kerstman was met wie ze te maken hadden… Maarja, iedereen in zo’n pak kon ze dat wel wijsmaken, al die nepperds die rondliepen. Overigens stond er wel ‘Santa’ op zijn beker.
Hij stapte zijn slee in en beveelde zijn geliefde rendieren te vliegen. Een beetje uitglijdend over de gladde vloer van het centraal station startten ze hun aanloop, tot er plotseling onverwachts een tram aankwam waardoor zijn favoriete rendier Rudolph geraakt werd. Er was gekraak van botten hoorbaar en het arme diertje kreunde van de pijn. Hij had zijn pootje gebroken.
“Verdomme!” vloekte hij. Passerende mensen keken verward naar het tafereel, sommige stapten uit hun auto’s. De chauffeurs van de RET bussen vonden het ook wel een reden om mensen geirriteerd bij hun halte te laten wachten. Je zag niet iedere dag een scheldende kerstman en een rendier, creperend van de pijn, liggend voor een tram.
Waar moest hij nou weer een nieuw magisch vliegend rendier vandaan halen? Zonder Rudolph waren de anderen maar ongemotiveerd, bovendien was er geen enkel zo lief als hij. Dat rare mannetje dat hem die rendieren had aangesmeerd was gestopt met zijn rendierenhandel en verkocht nu alleen nog maar chocolade eieren leggende hazen.
Waarom werkte zijn kerstmannenkracht nou alleen op wensen van kinderen? Het was niet eerlijk, hij deed al dat werk voor iedereen en kreeg zelf nooit iets. Als hij zijn eigen wensen kon vervullen wenste hij gewoon dat Rudolph’s pootje weer heel was.
Die avond zag hij een vallende ster, maar in plaats van aan het diertjes pootje te denken wenste hij perongeluk een nieuwe TV. Als goedmakertje maakte hij een houten been voor Rudolph.

Einde.