Oom John

Mijn billen waren koud en versteend, maar het hinderde me niet. Ik had er alles voor over om voor eeuwig op dit bankje te blijven zitten, zolang ik maar niet naar mijn huis hoefde. Mijn huis, waar die heks op me zat te wachten die met haar geklaag mijn leven zuur maakte.
Terwijl ik keek naar de mensen die voorbij liepen, wenste ik dat ik een van hen mocht zijn, in plaats van die bedroefde, eenzame oude man, op dat bankje, met zijn verstijfde reet.
“Mam, gaan we nou nog naar de kermis?” vroeg een klein meisje, ik schatte rond de zeven jaar. Je kon zien dat zij er alles voor over had om tijd met haar moeder door te brengen, maar de moeder snauwde:
“Je weet dat ik daar geen tijd voor heb, hou nou eens op met zeuren.”
Ik vervloekte de moeder. Toen ze me voorbijliepen, moest ik erg mijn best doen haar dochter niet uit haar klauwen te trekken en haar de beste tijd van haar leven te geven, iets wat haar eigen moeder haar niet gunde. Waarom was ze moeder geworden, als ze het leven van haar dochter er toch alleen maar grauw en uitzichtloos uit wilde laten zien? Ik was erg op het meisje gesteld, dus ik wilde het allerbeste voor haar.
Van een afstand had ik haar leven al een tijdje zitten bekijken, vanaf mijn bankje, en het zag er niet al te best uit. Regelmatig kwam haar moeder haar veel te laat ophalen voor school, en stond het meisje met tranen in de ogen op de trap van de school te wachten, terwijl haar vriendinnen haar vrolijk gedag zwaaiden, omringd door goede, zorgzame ouders, die hun kinderen alles gaven wat hun hartje maar begeerde.
Met een zucht en een zwaar gevoel in mijn maag stond ik op en liep ik naar huis.

“Ben je daar eindelijk, stom zwijn? Waar ben je geweest? Ik weet dat je toch geen vrienden hebt. Heb je weer doelloos door de stad lopen zwerven? Zodat je de realiteit kunt ontlopen?” krijste ze al terwijl ik net één stap binnen de deur had gezet.
“Wat kan jou dat nou schelen, mens. Dat jij geen leven hebt wil toch niet zeggen dat ik ook niets met het mijne mag doen?”
“Wat doe jij dan met je leven? Een beetje naar kinderen lopen gluren vanaf je bankje? Vieze pedofiel!”

Zo ging het er altijd aan toe, al jaren, sinds ze had uitgevonden dat het inmiddels te laat was om nog een kind te krijgen. Ik wilde haar het grootste gedeelte van de tijd het liefst tegen de grond slaan, maar dat kon ik niet maken, ze zou waarschijnlijk de buurt bij elkaar zou schreeuwen en het aan mijn zus vertellen, aangezien ze beste vriendinnen waren.
Mijn zus stond altijd aan haar kant. “Geef haar wat tijd, ze heeft het moeilijk.”
Natuurlijk had ze het moeilijk, we hadden het allemaal moeilijk. Maar dat is nog geen excuus om je altijd als een secreet te gedragen. Geen reden om alles en iedereen om je heen de schuld te geven van wat er allemaal mis is in je leven.
Ik wilde haar eigenlijk aan de kant zetten, mijn kinderwens was te groot om die voorbij te laten gaan aan een vrouw die me toch niet kon waarderen, maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen. Ooit waren we verliefd, smoorverliefd. Ooit konden we de hele wereld aan, samen. Ooit waren we een team. Dat was iets wat ik moeilijk kon vergeten. Ik hoopte dat de strijd die we inmiddels met elkaar hadden ooit over zou gaan. Bovendien was er toch niemand die me op deze leeftijd nog zou willen. Niemand die nog vruchtbaar was, tenminste.

“Je moeder is er nog niet, hé?” Ik had eindelijk de moed bij elkaar geschraapt om het meisje aan te spreken. Het deed me té veel pijn om haar daar eenzaam te zien wachten op die moeder die haar niet verdiende.
“Nee, ze komt zo wel”, zei ze. Hoewel ze stoer en onverschillig klonk, kon ik het verdriet in haar stem horen.
“Maak je geen zorgen, ze heeft mij gevraagd je op te pikken en iets leuks met je te gaan doen, mocht ze het niet op tijd redden. Dus, wat dacht je van een dagje naar de kermis?”
Ze keek me even uitdrukkingloos aan, en vroeg toen: “Wie ben jij?”
“Ik ben je achteroom, John. Dus, ga je mee, Claire?” Met een beetje geluk bij een ongeluk had ik haar naam een keer opgevangen toen haar moeder tegen haar schreeuwde.
Bij het zeggen van haar naam zag ik dat ze zich ontspande. Een beetje voorzichtig zei ze toe.
“Ik wil al heel erg lang naar de kermis, maar mama heeft nooit tijd”, zei ze verdrietig tijdens het wandelen. “En de kermis is al bijna voorbij.”
“Nee, jouw moeder moet eens leren prioriteiten stellen. Het is ongelofelijk. Als je mijn dochter was geweest, nam ik je elke dag mee naar de kermis.”
“Was ik jouw dochter maar…” Voor zover ze wist meende ze het, en voor het eerst voelde ik de wonderen wereld van de liefde van een kind. Hoe bijzonder zo’n band kon zijn, iets dat ik altijd al had willen ervaren.
“Ja, was jij mijn dochter maar”, antwoorde ik. Ze pakte mijn hand vast en we glimlachten naar elkaar, blij dat we elkaar hadden gevonden.

Toen we op de kermis waren keek ze haar ogen uit. Ze straalde van geluk en ze schaterde, danste, rende en gilde. Deze mooie dag had haar veel energie gegeven. Zo gelukkig wilde ik haar altijd zien. Ik kocht een grote suikerspin voor haar en bij de gokautomaten won ik een enorme, pluchen beer die ze met tranen van geluk in haar ogen in ontvangst nam.
“Waarom ben je eigenlijk nog nooit op bezoek geweest?” vroeg ze, al kauwend op een iets te grote hap hamburger, met haar mond wijdopen. Zo te zien had haar moeder ook geen tijd gehad om haar op te voeden, het arme schaap.
“Omdat je moeder dat niet wil. Ze wil je helemaal voor zichzelf hebben, zelfs al heeft ze geen tijd.”
“Dat is gemeen. Ze laat me de hele dag televisie kijken en als ik haar dan iets vraag, schreeuwt ze alleen maar.”
“Sommige mensen zijn alleen maar met zichzelf bezig en vergeten dan dat de mensen om zich heen ook aandacht nodig hebben…”
“Waarom heeft ze dan ooit kinderen genomen?” Mijn hart deed pijn toen ze dit vroeg. Hoe kon ik hier nou antwoord op geven zonder haar tere kinderziel pijn te doen?
“Het komt wel goed. Ik beloof het je, op een dag zal ze erachter komen wat voor een geschenk uit de hemel jij bent.” Ik hoopte ten zeerste dat het waar was wat ik haar beloofde. Anders zou ik mijn eigen pink moeten breken.

Tegen zessen verlieten we de kermis, ik zou haar in de buurt van haar huis afzetten.
“Kom je bij ons eten, oom John?” vroeg ze hoopvol, toen we er bijna waren. Ik wilde eigenlijk ook geen afscheid nemen, maar ik wist dat het niet verstandig zou zijn om op haar aanbod in te gaan.
“Een andere keer, meisje.”
Ze knikte teleurgesteld. “Beloof je dat we gauw weer iets leuks gaan doen?” vroeg ze.
Ik kreeg een brok in mijn keel. “Ik beloof het.”

Mijn billen waren koud en versteend. Het hinderde me. Ik had er alles voor over om nooit meer op dit bankje te hoeven zitten, zolang ik maar naar huis kon. Mijn huis, waar mijn heks niet meer op me zou zitten wachten, na al die jaren. Ik had geen passerende mensen meer om naar te kijken, heel soms een bewaker of een nieuwe gevangene met een lege blik in zijn ogen, wetend dat zijn leven vanaf nu niets meer zou zijn dan wegkwijnen in je eigen gedachten.
In gedachten zag ik haar steeds weer opnieuw op me af komen rennen, terwijl ze “Oom John!” riep en vervolgens in mijn armen viel, en haar moeder die me vol verbijstering aankeek.  Steeds weer opnieuw hoor ik haar moeder de ergste dingen tegen me schreeuwen terwijl ze zelf degene was die haar kind slecht behandeld had. Steeds weer opnieuw zie ik mezelf beloftes maken, beloftes die ik niet na kon komen.
Ze had op me zitten wachten, wachten tot ze eindelijk weer uit haar eenzame leven werd weggesleurd door iemand die haar een mooie tijd wilde bezorgen, maar die iemand was nooit meer teruggekomen. Die iemand zat achter slot en grendel.
Ik hoorde de botten in mijn pink hevig kraken. Ik voelde hoe langzaam de pijn mijn lichaam overnam. Dit was alles wat ik nog voor haar kon doen.